Maar zijn we daar wel zeker van? In een van de fabels van La Fontaine huilt een wolf bijna van verlangen als hij denkt aan het luizenleven van de hond. Dan bemerkt hij de sporen van een halsband rond de hondennek. De hond doet alsof het niks betekent, maar de wolf heeft liever zijn vrijheid.

We kunnen dieren niet vragen hoe ze denken over dit soort zaken. We projecteren dus maar raak, zoals ook La Fontaine. We vragen ons bijvoorbeeld af hoe wij ons zouden voelen, waarbij we vooral denken aan onze vrijheid. Maar in ons dagelijks leven – opstaan, naar het werk, terug naar huis, eten, naar bed – is routine vaak belangrijker dan de spontane beslissingen die we met vrijheid associëren.

Er zijn twee manieren om dierlijk welzijn te begrijpen of bevorderen. Allereerst kunnen we dieren keuzes aanbieden. Op die manier bepalen we of het hun gaat om de grootte van het hok, of meer om wat daar op de vloer ligt of de klautermogelijkheden. Bij veel sociale dieren telt gezelschap in feite zwaarder dan fysieke ruimte. Apen zijn zulke groepsdieren dat als ze maar kunnen vlooien en spelen, de rest bijna bijzaak is. Een aap in zijn eentje houden is dus ongeveer het ergste wat je kunt doen.

De tweede manier is vaststellen welke gedragspatronen elke soort heeft, en ervoor zorgen dat ze die kan uitvoeren. Varkens woelen graag in de modder, vogels slaan hun vleugels uit, dus daartoe moeten ze de kans krijgen. Als men koeien bijvoorbeeld verplicht om enkele uren per dag te staan, zullen ze later langer gaan liggen, alsof ze aan een zekere hoeveelheid ligtijd behoefte hebben. Kippen proberen driftig een nest te bouwen voordat ze een ei leggen, zelfs als ze al een nest hebben. De conclusie is dat koeien moeten kunnen liggen en kippen nestmateriaal moeten krijgen.

Het tegenargument is soms dat als een dier ergens niet aan gewend is, het er ook niets om geeft. Maar dat klopt niet helemaal. Hennen die hun hele leven op draadgaas hebben geleefd zijn net zo sterk aangetrokken tot een vloer met zaagsel of stro als scharrelkippen. Zo’n vloer maakt het mogelijk te krabben, nestelen en pikken, iets waaraan alle hennen behoefte hebben.

Het blijft moeilijk te zeggen of tamme dieren, die door ons zijn gedomesticeerd, echt zo’n beroerd leven hebben vergeleken met hun wilde soortgenoten, zoals de wolf, die met moeite hun maag kunnen vullen. Maar voor de door ons gehouden ‘productiedieren’ geldt natuurlijk wel dat we verplichtingen hebben.

De studie van dierlijk geluk is al lang niet meer zo subjectief als het onderwerp suggereert; ze reikt ons al jaren harde feiten aan. Er blijken eenvoudige oplossingen te zijn om het leven van dieren te verbeteren. Het wordt tijd dat de intensieve veehouderij daarnaar gaat luisteren.