Een van de leukste dingen aan het kijken naar het gedrag van kinderen vind ik dat het je zoveel leert over volwassenen.

Column Inge Schilperoord: Andermans daden

Column Inge Schilperoord: Andermans daden

Laatst kwam ik onverwacht op straat een oud-klasgenote tegen met wie ik in een eerder leven bevriend...

Lees verder

Laatst zat ik op mijn broer te wachten in een winkelcentrum. Door een van die lange, tl-verlichte gangpaden liep een meisje. Ze zal niet ouder zijn geweest dan een jaar of zes. Schijnbaar zelfverzekerd duwde ze met rechte rug een kinderwagen voort. Met in haar kielzog, op een paar meter afstand, haar moeder.

Toch gedroeg het meisje zich alsof ze alleen was. Als een volleerd ouder. Hoe ze zich over de wagen boog, een dekentje verschoof, haar pop toefluisterde. Wel keek ze om de zoveel tijd met een snel rukje van haar hoofd om naar haar moeder. Vergewiste zich van haar aanwezigheid en stapte dan gerustgesteld en monter voort.
Het is een van de eigenaardige paradoxen van wie we zijn. Dat we de ander nodig hebben om alleen te kunnen zijn. Als volledig afhankelijk wezen komen we ter wereld, maar al snel ontluikt de wil tot zelfstandigheid. In de ideale situatie kunnen we jarenlang oefenen in alleen zijn terwijl een beschermende ouder op ons let. En in het meest gunstige geval maken we ons op die manier die veiligheid eigen. Dan kunnen we later écht alleen zijn. Zonder angst.

Bij een problematische hechting loopt het anders. Dan blijft de angst. Even hevig als die van dat kleine, hulpeloze kind zonder betrouwbare ouders. Als volwassene kunnen we die angst misschien negeren, zolang we ons maar niet binden. Maar komt er iemand in ons leven van wie we gaan houden, dan laait die angst op. Soms zo hoog dat er gevaarlijke dingen uit voortvloeien.
Ik onderzocht eens een man die tot ver na zijn veertigste alleen was gebleven. Hij had wat kennissen, en zag zijn ouders met kerst. De man had zich altijd op zijn werk gericht. Was directeur van een klein, maar winstgevend bouwbedrijf. Had dure hobby’s. Op de foto’s uit zijn gloriejaren stond hij almaar pontificaal op zeilboten, skipistes en oprijlanen. Altijd met opgeheven kin en een stralend gebit. Zelfs zijn voeten, stevig op de grond geplant, ademden een soort onverschrokkenheid uit. Kom maar op.

Toen werd de man verliefd, en stortte hij langzaamaan in. Hij leek zo romantisch eerst, vertelde zijn vriendin achteraf. Dat hij haar met aandacht overstelpte, steeds maar bij haar wilde zijn. Alsof zijn leven ervan afhing. Alleen, dat was ook zo. En daar ging het mis. Hij kon uitsluitend geloven dat zij van hem hield zolang ze in zijn directe nabijheid was. Kon zelf enkel nog functioneren zolang ze letterlijk dicht bij hem was. Zodra ze maar even uit zijn vizier was, sloeg zijn paniek toe. ‘Alsof ik zonder haar blik uit elkaar viel,’ vertelde hij maanden later met gebogen hoofd in een raamloos gevangeniskamertje. ‘Dus ze mocht niet weggaan…’ Toen ze dreigde de relatie te verbreken, kon hij niet anders, zei hij. Huilend bond hij haar met touwen vast aan de radiator, tapete haar mond af, mompelde tegen haar dat het hem speet en ging naar kantoor.