1. Wat is uw grootste verdriet?

‘Dat ze van die flat is gesprongen. Het is al 32 jaar geleden, maar de daad van mijn zusje heeft een krater geslagen waar ik nog steeds elk moment onvermoed in kan donderen. Inmiddels is wel bekend dat anderhalf jaar geleden de tandwielen van mijn verbeelding zomaar muurvast kwamen te zitten: een serieus writer’s block hield me in zijn greep. Na een jaar zelfonderzoek kwam ik erachter waar de schoen wrong: voor het eerst in mijn schrijverscarrière was ik – nietsvermoedend – op weg een roman te schrijven over de verschrikkelijke impact van een zelfmoord op het leven van de achterblijvers. Dáárom was mijn verbeelding dus vol op de rem gaan staan, alsof hij wilde zeggen: “Stop ­Renate, daar heb je het recht niet toe.” Dat ik dit thema in al mijn dertig voorgaande boeken nooit heb aangeroerd, zegt natuurlijk al genoeg. Maar ja, een keer moest ik er toch tegenaan lopen.

Je hoort het vaker van nabestaanden: zelfmoord is iets wat je uit alle macht verdringt. Alles liever dan daaraan denken, omdat het zo onoplosbaar is en zo pijnlijk blijft. Ik kan zeggen: “Mijn zusje had een vreselijk leven en ze wilde niet meer,” maar daarmee word je als achterblijver zo tenietgedaan. Je blijft je toch afvragen: “Waarom was ik het niet waard voor jou om te blijven leven?” Met haar beslissing heeft mijn zusje me levenslang veroordeeld tot het gevoel dat ik er niet toe doe. De schaamte dat ik geen liefde waard was, is iets onverdraaglijks.’

2. Wanneer heeft u voor het laatst gehuild?

‘Mijn zusje was gek op winegums; nou, die hoef ik maar bij de kassa van de Albert Heijn te zien liggen of ik schiet al vol. Maar ik ben sowieso erg nat op de zakdoek, ik huil dagelijks. Dingen raken me snel. Ik huil al bij een Ster-­reclame die me ergens aan doet denken. Ik heb dus niet in mijn leven die twaalf significante huilbuien; ik heb er twaalf per week.’

3. Wat was de grootste leugen in uw leven?

‘Dat was niet een leugen van mezelf, maar de grote leugen van mijn zusje: dat ze ons als familie niets liet merken van de ernst van haar situatie. Ze heeft haar wanhoop voor ons allen grondig verborgen gehouden. We wisten dat ze boulimia had, maar niet hoezeer ze eronder leed. Het is heel pijnlijk achteraf te constateren dat iemand met wie je je close en verbonden voelde, geen enkele openheid van zaken heeft durven en kunnen geven over wat er echt speelde. Pas toen ik na haar dood haar dag­boeken las, vielen de schellen van mijn ogen: bleek dat ze regelmatig zes keer per dag eet- en kotsbuien had en dat ze soms voor zeshonderd gulden aan eten innam dat er ook allemaal weer uit moest.

Ik denk dat we het toen ook niet wilden weten. Ik herinner me bijvoorbeeld dat ik geregeld geld uit mijn portemonnee miste – ze jatte dan mijn geld om laxeermiddelen en eten te kopen. Elke keer wist ik dat voor mezelf met een smoes toe te dekken. Achteraf zeg je: was niet zo naïef geweest. Maar de geest is barmhartig, die beschermt je tegen conclusies die je op dat moment niet aankunt.’

4. Wat was uw grootste jeugdzonde?

‘Als kinderen deelden mijn twee zusjes en ik een kamer omdat we zo klein­behuisd waren, maar wanneer je als 14-jarige de hele tijd zo’n 7-jarige gup om je heen hebt, trek je dat gewoon niet. Dus heb ik haar vaak met allerlei flauwe smoesjes onze kamer uitgebonjourd, puur omdat ik dan in alle rust mijn wenkbrauwen wilde epileren. Heb ik daarmee bijgedragen aan haar latere ongelukkigheid? Tja, ik was toen een puber, dan is het je táák alleen jezelf ­interessant te vinden en het anderen lastig te maken; ik kan mezelf dat met de beste wil van de wereld niet kwalijk nemen.’

5. Waar voelt u zich het meest schuldig over?

‘Dat ik mijn carrière als schrijver aan haar dood heb te danken. Als kind schreven we allebei al verhalen, en ik ben er heilig van overtuigd dat haar talent na haar overlijden aan het mijne is toegevoegd. In dat ene krappe rijtjeshuis in Amstelveen was net voldoende talent neergedaald voor één schrijverschap; er moest er gewoon eentje worden opgeruimd om de ander succesvol te laten worden. Ik denk dat als ze was blijven leven, we nu twee mislukte schrijvers waren geweest – en daar ligt volgens mij de belangrijkste reden waarom ik maar niet met haar dood in het reine kom.

Het kan geen toeval zijn: jarenlang liep ik kansloos te leuren met manuscripten, en pal na haar dood schreef ik het boek dat wél door een uitgever werd geaccepteerd en een succes werd. Mijn zusje had me het onderwerp in de schoot geworpen: een drieling waarvan er eentje zelfmoord pleegt. Het verhaal gaat over de vraag: wat doe je als je samen met haar op dat dak staat, wat is dan het beste bewijs van je liefde? Sla je je armen om haar heen om haar tegen te houden, of geef je haar als ze het vraagt een duw, omdat ze het zelf niet opbrengt om te springen? Dat dilemma zou zonder haar dood nooit tot mij zijn gekomen.

Het bijzondere is dat er ook een hartverwarmende kant aan zit. Doordat ik haar talent erbij heb gekregen, schrijven mijn zusje en ik altijd samen, alsof we een Siamese tweeling zijn. Al mijn boeken hebben we samen tot stand gebracht.’

6. Wat verwijt u uw ouders?

‘Niets – ook al waren we dan een ongelukkig gezin. Mijn ouders hadden nooit moeten trouwen met elkaar, ze hadden te weinig gemeen. Uit verliefdheid besloten ze te trouwen, maar mijn vader zag al snel dat ze niet bij elkaar pasten. Hij stuurde mijn moeder een brief om de verloving te verbreken. De volgende ochtend verstopte hij zich in de heg voor het huis van mijn moeder en heeft hij de postbode onderschept. Hij vond dat hij mijn moeder zijn woord had gegeven en daar mocht hij van zichzelf niet op terugkomen – niet overziend dat het in het leven soms wel degelijk beter is op je schreden terug te keren.

Hun huwelijk kwam erop neer dat mijn vader opging in zijn werk en weinig thuis was, terwijl mijn moeder alleen met de kinderen zat, bitter teleurgesteld dat dit het nu was. Om hun relatie te redden namen ze nog een vierde kind – mijn zusje – maar dat was natuurlijk tot mislukken gedoemd. Mijn vader raakte aan de drank, mijn moeder kreeg een postnatale depressie, had geen zin meer in de zorg voor mijn zusje, en uiteindelijk was het mijn oudere zus Hilde die de moeder van mijn zusje werd. Ik fietste overal tussendoor, mijn rol was die van het onzichtbare tussenkind. Meestal zat ik in mijn eentje in zelf gecreëerde werelden: een dierenkliniekje waar ik pluchen beesten opereerde, of ik speelde postkantoortje of winkeltje. Ik koesterde mijn eenzaamheid, want daardoor kon ik helemaal zelf bepalen hoe mijn wereld eruitzag – net zoals ik nu een roman schrijf.

Maar goed, ondanks de koele hel van mijn ouders vind ik beslist niet dat je ze de schuld kunt geven van de dood van mijn zusje. Er zijn ontelbaar veel ongelukkige gezinnen waarvan de kinderen geen zelfmoord plegen, het is te simplistisch dat verband te leggen. Er had maar iets kleins hoeven gebeuren of het balletje was de andere kant uit gerold. Mijn zusje had een therapeut kunnen treffen die net iets kundiger was geweest, ze had verliefd op iemand kunnen worden, of een krankzinnige meevaller kunnen hebben die haar nog een paar weken door het diepste dal had gesleurd, waardoor ze weer even lucht had gekregen en het leven net wél had kunnen volhouden.’

7. Wat is uw grootste droom?

‘Ik heb me weleens afgevraagd: had ik er meer voor mijn zusje moeten zijn? Op mijn 27ste was ik druk met mijn ­eigen leven, misschien heb ik dat jaar niet genoeg op haar gelet. Maar inmiddels weet ik dat het megalomaan is jezelf een sturende rol toe te bedelen. In het leven zit je verrassend weinig zelf aan de knoppen. Je kunt wel proberen de zaken enigszins het hoofd te bieden of naast je neer te leggen, maar de loop van het leven beïnvloeden kun je niet. De ijzeren chaos van het universum maalt gewoon door. Als je geluk hebt, gaat het goed met je, en je hebt pech als het slecht met je gaat. Die gedachte heeft ook iets bevrijdends.’

8. Wat is uw slechtste eigenschap?

‘Het eerste wat ik ga doen als ik straks in het leven na de dood ben aangekomen, is mijn zusje vastpakken en door elkaar rammelen: “Stom kutkind, waarom heb je dat nou gedaan!? Waarom heb je zoveel mensen in de ellende gestort?”

Wrokkig zijn is verreweg de zwakste schakel in mijn karakter. Ik kan mensen slecht vergeven, het woord verzoening staat niet in mijn woordenboek. Dat gecombineerd met mijn lafheid waardoor ik niet tijdig aan de bel durf te trekken als iets me niet zint, heeft er al toe geleid dat ik een aantal vrienden ben kwijtgeraakt in mijn leven.

Theoretisch zie ik heus de winst van vergeving in – je kunt dan weer lekker met elkaar verder – maar mij lukt dat gewoonweg niet.

Het vervelende van wrok is dat je er zo weinig mee opschiet. Misschien dat je een toefje wellust voelt, maar het is helaas wel het soort wellust met een bijzonder laag trillingsgetal.’

9. Wat was een opluchting?

‘Dat was het geschenk dat ik een tijdje geleden kreeg van een vroegere schoolvriendin van mijn zusje: een zilver­kleurige koektrommel vol brieven die ze elkaar als puber hebben geschreven. Het plezier en de onbezorgdheid spatten van de vellen papier: hitparade, films, proefwerken, jongens, allemaal gewone dingen die ze uitvoerig bespreken. Die schoolvriendin vertelde me dat ze in die tijd ontzettend veel hebben gelachen. Ze liet me een foto zien waarop mijn zusje straalt. Het maakte het des te onverklaarbaarder waarom het later zo faliekant misging, maar één ding heb ik erdoor teruggekregen: dat mijn zusje ook gelukkige uren en dagen en weken heeft gekend. Haar daad had dat gewist.’

10. Waar bent u het meest benieuwd naar?

‘Alle dertig boeken die ik tot nu toe heb geschreven, zijn achteraf bezien slechts tussendoortjes geweest. Het belangrijkste boek dat ik heb te schrijven, over de schaamte, woede en het verdriet waarmee achterblijvers van zelfmoord worden opgezadeld en waar ze nooit over durven praten, heb ik onbewust steeds voor me uitgeschoven: bang dat ik daarmee mijn zusje veroordeel, bang dat ik mijn eigen lijden groter maak dan het hare, bang dat ik dan een genadeloosheid aan de dag moet leggen die bij dit onderwerp niet gepast is.

Toch wil ik dat boek schrijven. Al was het maar om één potentiële zelfmoordenaar te kunnen overtuigen van de zinloosheid je leven op zo’n nutteloze manier te beëindigen. Het is al ruim dertig jaar mijn vak een vorm te v­inden voor dingen die onzegbaar zijn, dus wie weet lukt het me. Ik ben benieuwd.’

Renate Dorrestein (59) groeide op in een Amstelveens gezin, tussen twee zussen en een broer. Haar vader was advocaat, haar moeder huisvrouw. Aanvankelijk was ze journalist bij onder meer Opzij, Viva en De Tijd; in 1983 debuteerde ze als romanschrijfster met Buitenstaanders. Sindsdien heeft ze zo’n dertig bestsellers geschreven, waaronder Het hemelse gerecht, Verborgen gebreken en Een hart van steen. Haar nieuwe boek, De blokkade, is een persoonlijk verslag van het writer’s block dat haar vorig jaar trof. Ze hoopt dat ze daar nu overheen is en het plezier in het schrijven zal heroveren. Dorrestein heeft een latrelatie en is bewust kinderloos.