‘Kijk nou eens om je heen hoe mooi het hier is!’ jubelt hij voor me uit. ‘Toen ik nog zijwielen had, begreep ik daar niks van. Maar nu vind ik het zo mooi… bijna zo mooi als een groot mens!’

Vijf jaar, en de vrijheid straalt uit zijn ogen.

Ik hoef maar even met mijn ogen te knipperen en ik ben dertig jaar terug in de tijd. Ik rijd op de fiets die ik voor mijn verjaardag heb gekregen: een echte grotemeisjesfiets, rood-wit geschilderd. Voor het allereerst fiets ik alleen naar school. Kieviten dartelen door de lucht, de lucht is fris, de zon spat in sterren uit­een op de steentjes in het asfalt. Zeven jaar, en de vrijheid straalt me tegemoet.

Dat ik die dag gewoon braaf op weg was naar school – net als de dag ervoor, toen ik nog op de achterbank van de auto zat, en net als honderden dagen erna – en dat ik om half negen braaf achter mijn tafeltje zou zitten: het deed niets af aan de ervaring van vrijheid. Ik fietste alleen naar school. Alles was mogelijk. Ik was vrij.

Vrijheid is een illusie, roepen filosofen en breinwetenschappers tegenwoordig in koor. Hoe kunnen we vrij zijn in een wereld die wordt geregeerd door ­natuurwetten? Hoe zouden we een vrije wil kunnen hebben, als chemische reacties in ons brein alles bepalen?

Misschien hebben ze gelijk. Misschien rijden mijn zoon en ik hier alleen maar omdat ons brein dat voor ons bedisseld heeft, om redenen die we nooit zullen doorgronden. En toch – aan de ervaring van vrijheid doet dat niets af. Voor mijn part is het een illusie, maar voor me slingert de vrijheid in eigen persoon over het fietspad.

Zonder zijwieltjes.