Draaien, woelen en de tikkende wekker vervloeken: 20 procent van de volwassen wester­lingen doet het ’s nachts geregeld. Heel vervelend, want chronisch slaaptekort is niet goed voor ons. We worden er onder meer dik, dom en depressief van.

Slaap je wel voldoende?
TEST
Doe de test »

Slaap je wel voldoende?

Het is dan ook een treurig feit dat Brits onderzoek aan het licht bracht dat slaapproblemen geen puur westers fenomeen zijn. Ook in Azië en op het Afrikaanse platteland ligt gemiddeld 17 procent van de volwassenen ’s nachts veelvuldig wakker.

Maar laten we het voor de verandering eens omkeren – alleen al vanwege die wereldwijde cijfers. Want dat zoveel gewoon gezonde volwassenen ’s nachts klaarwakker naar het plafond staren, of ze nou in Soweto op een sleets matje ­liggen of in Aerdenhout op een paardenharen Hästens, dat geeft wel aan dat slapeloosheid kennelijk een conditie is die bij de mensheid hoort.

En omdat de natuur doorgaans niet bijzonder spilziek is – oké, wel als het om individuen gaat, maar op soortniveau toch nauwelijks – mogen we dus aan­nemen dat zo’n ingebakken neiging de soort een zeker voordeel biedt. Anders was ze in de loop van de evolutie wel weggeselecteerd.

Dus welk nut hebben slapelozen voor de mensheid? Voor evolutionair angehauchte slaaponderzoekers is dat ­duidelijk; draaiers en woelers waren millennia lang de nachtwakers van een samenleving. Ze zorgden ervoor dat de rest van de stam met gerust hart onder het berenvel kon duiken. Snurken jullie maar, ik schiet toch wel recht overeind als de wolf komt.

Zo iemand was, zelfs als de wolf nooit kwam, van onschatbare waarde voor de andere stamleden. Immers: niets zo bevorderlijk voor een ongestoorde nachtrust als het gevoel veilig te zijn.

In dat verband is het frappant dat Amerikaanse onderzoekers vorig jaar vaststelden dat mensen die zich eenzaam voelen, slechter slapen. Ze worden vooral veel vaker wakker in de nacht.

Daar zal een onbewust gevoel van onveiligheid zeker een rol in spelen. Mensen zijn gewoon niet gemaakt om alleen te zijn, laat staan om alleen te slapen.

Kinderen voelen dat nog feilloos aan. De meesten laten zich ’s avonds maar moeizaam richting slaapkamer afschuiven. Terecht, schrijft evolutionair ontwikkelingspsycholoog Peter Gray in het Amerikaanse maandblad Psychology Today; want in de oertijd was een kind dat in het donker alleen gelaten werd, in groot gevaar. Of, zoals Gray het formuleert: ‘Je kind schreeuwt waarlijk voor zijn leven.’

Nachtrust in twee fasen

Fijn natuurlijk dat wakkerliggers vroeger zo gewaardeerd werden. Maar wat hebben hun hedendaagse lotgenoten aan zo’n inzicht?

Toegegeven: niet heel veel. Maar de evolutionaire benadering van onze nachtrust heeft ook weetjes opgeleverd waarmee we in het dagelijks leven wél ons voordeel kunnen doen.

Een mooi voorbeeld is het experiment dat de Amerikaanse psychiater en psychobioloog Thomas Wehr eind vorige eeuw deed. Hij stelde een groep vrijwilligers een maand lang bloot aan ‘pre­historische’ winternachten van veertien uur volslagen donker – zeg maar de nachten die wij hier in Nederland van oktober tot februari zouden kennen als we niet werden omgeven door een ‘perma­glow’ van kunstlicht.

Wehrs onderzoek leverde zulke opmerkelijke uitkomsten op dat wetenschapsjournalist David Randall zich in zijn onlangs boek Dreamland erover opwindt dat de meeste huisartsen het niet kennen. Het zou, zo stelt hij, massa’s slaappilrecepten schelen.

Want wat ontdekte de psychobioloog? Dat mensen al na een week van pik­donkere nachten een heel ander slaappatroon gaan vertonen. Weliswaar met in totaal de vertrouwde slaapduur van acht à negen uur, maar dan wel verdeeld over twee blokken.

Eerst een blok diepe slaap van zo’n vier à vijf uur, daarna vier à vijf uur remslaap. En tussen beide blokken in lagen zijn proefpersonen ­allemaal ongeveer een uur wakker.

Die ‘bifasische’ slaap intrigeerde Wehr. Het suggereert immers dat we van nature zo geprogrammeerd zijn dat we niet in één ruk acht à negen uur doorpitten. Dat een langere onderbreking heel gewoon is.

"Nachtelijke wakkere uren werden vroeger bij uitstek als 'moment voor jezelf' ervaren."

- Historicus Roger Ekirch

Als dat geen troostrijk weetje is voor de hedendaagse probleemslaper! Want hoeveel mensen lijden niet onder het feit dat ze consequent ergens halverwege de nacht wakker worden – en blijven?

Er bestaat zelfs een naam voor: doorslaapstoornis. Dat zegt al genoeg. ’s Nachts wakker worden is een afwijking. En over afwijkingen maken we ons zorgen. Maar zorgen houden je uit de slaap. Voilà, klaar is de vicieuze cirkel.

Maar wat als je de volgende keer dat je halverwege de nacht klaarwakker in bed ligt, gewoon eens tegen jezelf zei: ‘Ik lig wakker. Ik doe wat de natuur me ingeeft’? Dikke kans dat dat hele circus van opzwepende slaapzorgen dan achter­wege blijft, en je weer rustig wegdommelt.

Kalmerend hormoon

Daar komt bij dat Wehr nog iets opvallends zag aan dat wakkerliggen van zijn labslapers. Het had een heel ander karakter dan het wakkerliggen dat wij kennen. Het straalde een jaloersmakende vredigheid uit.

Nou zou daarbij ook een rol kunnen spelen dat de proefpersonen wisten dat er geen haast bij was. Ze mochten het lab pas na acht uur ’s ochtends weer verlaten, ze zouden hun slaaptaks dus moeiteloos halen.

Kom daar eens om bij de gemiddelde hedendaagse westerling. Hoe vaak hijgt zelfs ’s nachts de klok ons niet in de nek? Van half twaalf tot zeven trekken we uit voor onze nachtrust en geen minuut meer. Ook dat geeft wakkerliggen al snel een zorgelijk karakter.

Maar Wehr vond nog een andere ­verklaring voor de kalmte van zijn slapeloze proefpersonen. Hun prolactine­niveau was gedurende deze ’tussenuren’ beduidend hoger dan in eerdere onderzoeken tijdens de nacht was gemeten.

Dat is op zich goed verklaarbaar, want de prolactineproductie komt pas op gang nadat ons lichaam minstens drieënhalf uur melatonine heeft aangemaakt.

En de aanmaak van melatonine – ons belangrijkste ‘slaaphormoon’ – gaat pas van start als we enige tijd in het donker hebben doorgebracht. Hoe vroeger op de avond het licht uitgaat, hoe meer onze prolactineproductie de kans krijgt te pieken.

Nu vinden we prolactine vooral interessant omdat het ons afweersysteem ondersteunt en de eetlust reguleert – geen wonder dat slaapgebrek slecht is voor je afweer én je lijn. Maar een van de andere functies van dit hormoon is dat het kalmeert.

Broedende vogels en zogende vrouwen blijven erdoor op hun plek, mannen worden er na de seks ­slaperig van. Ook bij mensen die mediteren wordt een hoger prolactineniveau gemeten.

Geen wonder dus dat de hersenen van Wehrs labslapers tijdens dat nachtelijke waakuurtje een bijzonder rustig patroon vertoonden. ‘En dat is geen breinstaat waarmee moderne slapers erg bekend zijn,’ zei de psychobioloog tegen The New York Times.

Hij sprak zelfs het vermoeden uit dat de hedendaagse ­meditatiemode alles te maken heeft met het feit dat de tweefasenslaap uit onze levens is verdwenen. We proberen gewoon een breintoestand terug te veroveren die ons vroeger gratis en voor niks in de schoot werd geworpen.

­Vroeger, toen slaap nog iets was wat ons door de duisternis werd opgelegd, in plaats van een op felle verlichting en aandacht vragende apparaten bevochten activiteit.

Bidden, schrijven, vrijen

Ook daaruit zouden we lering kunnen trekken. Dat we er goed aan doen iets vroeger de lichten te dimmen, iets eerder de tv uit te zetten – kortom, een uur voor het naar bed gaan al over te schakelen op de nachtstand.

Zo kan slaap weer iets worden wat je overkomt, in plaats van een angstvallig gepland programmapunt. Inderdaad, zo’n benadering vreet tijd. Maar de geestelijke rust die je ervoor terugkrijgt…

Minder moe, meer energie
Training

Minder moe, meer energie

  • Inspirerende sessies voor meer inzicht in je vermoeidheid
  • Tools om je energie weer op te bouwen
  • Met gezondheidszorgpsycholoog Annemarieke Fleming
Bekijk de training
Nu maar
55,-

Het is niet alleen psychobioloog Wehr die suggereert dat de komst van het kunstlicht ons heeft beroofd van een weldadig tussenuurtje. In 2005 kwam eenzelfde soort boodschap uit een heel andere hoek: van een Amerikaans historicus.

De decennia ervoor had Roger Ekirch zich gebogen over honderden eeuwenoude brieven, dagboeken en ­romans, op zoek naar beschrijvingen van de menselijke slaap voordat het kunstlicht de duisternis uitbande.

Heel veel hebben onze voorouders daar overigens niet over op papier gezet; slaap is immers zoiets alledaags dat je er doorgaans niet over schrijft, net zomin als over poepen of je ochtendpap.

Toch vond Ekirch nog zoveel verwijzingen dat hij er een patroon uit kon distilleren. Namelijk dat die nachtelijke wakkere uren bij uitstek als ‘moment voor jezelf’ werden ervaren.

Zijn bronnen gebruikten ze om te bidden, een lastig probleem op te lossen, poëzie te schrijven. Al met al topuren voor zingevingsvragen en creatieve productie.

Of voor hun relatie. Want als hun partner toevallig ook wakker was, gebruikten ze die prolactinepiek om rustig bij te praten. Of lekker te seksen, want de eerste slaap was al binnen, dus het ‘Schat, ik ben doodmoe’ klonk maar zelden.

Je zou bijna heimwee naar dat premoderne slaappatroon gaan krijgen. Tot je de onderzoeken ziet die andere wetenschappers, geïnspireerd door Wehr en Ekirch, deden naar de niet-westerse nachtrust.

Zo bracht antropologe Carol Worthman de slaapgewoontes van diverse natuurvolkeren in kaart. Lees hoe ze schrijft over slapen in volgepropte kamers, ­zonder matras, deken of kussen – en je denkt al snel ‘Laat maar’.

Wilde pubernachten

Toch kan zelfs zoiets zinnige informatie zijn voor de hedendaagse draaier en woeler. Het overgrote deel van onze geschiedenis hebben we prima geslapen zonder pocketveermatras en traagschuimkussens; hightech-investeringen zijn dus niet per se de beste oplossing voor de slaapproblemen die ons nu achtervolgen.

Bovendien duikelt Worthman ook nog een leuke verklaring op voor wat wij hier in het Westen als storend slaapgedrag zijn gaan zien: de adolescent die pas richting bed tolt als de brave burger zijn diepste slaap al achter zich heeft.

In elke samenleving, westers of traditioneel, kennen adolescenten die opvallende verschuiving richting nachtactiviteit, schrijft ze. Het moet dus wel een evolutionaire reden hebben.

Wat te denken van de nachtwachtfunctie uit de oertijd? Geen leeftijdsgroep die zulke scherpe zintuigen en zulke sterke spieren heeft als adolescenten.

Dus ook over de slaapproblemen van je puber hoeft je na lezing van dit stuk niet meer wakker te liggen. Ze horen ­erbij en ze gaan vanzelf weer over. Stuur je ons de mooie gedichten die je nachtelijke pauzes in plaats daarvan nu opleveren?