Werkt zich een slag in de rondte en heeft altijd plannen voor nieuwe projecten, verbouwingen of overnames. Is het ene probleem opgelost, dan heeft hij al in kaart gebracht wat de volgende vijf hobbels in de weg zouden kunnen zijn. Maar hij slaapt er geen seconde minder om.

Toen ik hem dat voor het eerst hoorde vertellen, kon ik het bijna niet geloven. Mij kun je namelijk altijd wakker maken voor een potje nachtelijk piekeren, liefst tussen drie en zes, en bij voorkeur over lastige werkkwesties, onuitgesproken conflicten of gedoe met De Puber. Ik weet dat het geen zin heeft, maar stop er maar eens mee. (Die man is trouwens de man van een vriendin, en als hij zou weten wat er soms in háár hoofd omgaat, dan zou hij misschien ook niet altijd zo lekker slapen – maar dat is een ander verhaal.)

Er zijn twee soorten piekeren, weten onderzoekers tegenwoordig. De ene is die van het nachtelijke ronddraaien in steeds dezelfde cirkeltjes – wat je geen stap dichter bij een oplossing brengt, maar wel blauwe kringen onder je ogen geeft. Dat is het soort rampdenken dat piekeren een slechte naam bezorgd heeft. Ten onrechte, want piekeraars hebben van alles mee. Ze zijn gemiddeld slimmer, bijvoorbeeld. Ze hebben een uitstekend detectiesysteem voor problemen. Ze moeten alleen nog leren een goed moment te kiezen om de oplossing uit te denken. En dat is meestal niet ’s nachts tussen drie en zes.

Het piekeren van de tweede soort lijkt eigenlijk erg op wat de man van die vriendin doet. ‘Ik denk toch al de hele dag?’ zegt hij. ‘Ik ben de hele dag scherp en van harte bereid om elk probleem uit te pluizen. Maar ik ga niet ook nog eens ’s nachts liggen werken. Houd op zeg, er zou er niks van me overblijven.’
Goed piekeren: sommige mensen kunnen het van nature. Voor de rest van ons is er het verhaal Piekeren is prima.