Ze waren al smal, de wegen in Oost-Polen. Maar nu we de grens met Oekraïne naderen, worden ze nog smaller. En de berkenbossen langs de weg nog dichter. Een wand van kale boompjes in de fletse aprilzon.

Kalmeer je lichaam, kalmeer je geest
Training

Kalmeer je lichaam, kalmeer je geest

  • Leer je omgaan met overprikkeling en overspoeling 
  • Ontwikkel je meer lichaamsbewustzijn
  • Creëer je meer balans met behulp van de polyvagaaltheorie
Bekijk de training
Nu maar
69,-

Vaak staan de stammen in het water. Sobibór is omgeven door onbegaanbaar moerasland. Dat is geen toeval, dat is juist wat de nazi’s zochten. Geen pottenkijkers bij een vernietigingskamp.

Langzaam hobbelt de bus de laatste meters naar het voormalige kamp. Naast ons duikt een spoorlijn op. En net als we uitstappen, komt vanuit de groene diepten van het moerasbos een diesellocomotief aanrijden.

De machinist schrikt kennelijk net zo van onze aanwezigheid als wij van de zijne, want hij laat zijn fluit klinken. Stampend en fluitend rolt hij ons voorbij, met achter zich een lange rij wagons.

Het is een houttransport. Onschuldige lading, geen spook uit vervlogen tijden. Toch wringt het dat de loc een eindje verderop piepend in de remmen gaat. Er zouden in Sobibór geen treinen meer moeten stoppen.

Al helemaal niet op een dag als deze, waarop mensen helemaal uit Nederland komen herdenken hoe hun familieleden hier 75 jaar geleden in goederenwagons arriveerden.

Tussen maart en juli 1943 kwamen over dit spoor negentien Nederlandse treinen aan, met in totaal 34.313 uit kamp Westerbork gedeporteerde Joden. Vrijwel allemaal gingen ze linea recta naar de gaskamer.

Nog veel groter zijn de groepen Poolse en Russische Joden die hier werden omgebracht. Maar niets wat daarop duidt als je aankomt. Geen dreigende omheining of intimiderende ingangspoort, geen in het oog springend monument.

Er staat op het eerste gezicht sowieso niets op de plek van het voormalige kamp, behalve dan massa’s dennen en berken. Die hebben de nazi’s aangeplant nadat het kamp eind 1943 werd afgebroken. Meer dan 170.000 mensen waren er in anderhalf jaar tijd vermoord, maar het bos overwoekerde nog voor het einde van de oorlog hun resten.

Wand van prikkeldraad

Zingende vogels en een kruidige geur verwelkomen ons als we het spoor achter ons laten en dieper dit bos in gaan. ‘Het valt me telkens weer op hoe vredig het hier is,’ zegt Maarten, die het voormalige vernietigingskamp al meerdere malen bezocht. Sinds begin 2013 als voorzitter van de Stichting Sobibor, maar zijn eerste bezoek dateert van 2011.

Toen ging hij mee met de jaarlijkse herdenkingsreis van de stichting, bedoeld voor nabestaanden van Sobibór-slachtoffers. Samen met zijn ouders en een broer bezocht hij de gedenksteen die ze hadden laten leggen voor vijf familieleden van zijn moeder.

Want Sobibór mag dan in vergelijking met veel andere nazikampen opvallend leeg ogen, er zijn wel degelijk herdenkingsplekken ingericht. Zo staat er sinds de jaren zestig een gedenkmuurtje bij de plek waar ooit de ingang moet zijn geweest, en is helemaal achteraan een symbolische asheuvel opgeworpen.

Maar het meest aangrijpend zijn de gedenkstenen die hier de laatste jaren zijn geplaatst. Zo’n 250 liggen er inmiddels, langs een pad waarvan in 2003 werd gedacht dat het het traject markeerde waarover zestig jaar eerder de naakte gevangenen naar de gaskamers werden gedreven. Een wand van prikkeldraad en dennentakken schermde hen toen af van de rest van het kamp.

Nu staan langs dit traject jonge dennenboompjes waartussendoor je moeiteloos het omringende bos in kijkt. Aan de voet van de boompjes liggen veldkeitjes, voorzien van namen en data. We lezen Franse, Duitse, Poolse teksten – maar vooral veel Nederlandse.

‘Dat komt doordat in Westerbork zulke gedetailleerde transportlijsten werden bijgehouden,’ verklaart Maarten. ‘Daardoor is van de meeste slachtoffers precies te achterhalen in welk kamp ze zijn vermoord.’

Definitieve afsluiting

Het was via die transportlijsten dat Judith een aantal jaar geleden ontdekte dat haar overgrootouders hier in Oost-Polen aan hun eind zijn gekomen. Op fietsvakantie in Drenthe passeerde ze toevallig kamp Westerbork.

‘Mijn man spoorde me aan te kijken of ik iets over hen kon vinden, en jawel, hun namen stonden op een van de lijsten voor Sobibór. Ik mocht die inzien in een apart kamertje. “Wat overdreven”, dacht ik nog. Maar na afloop overviel me een enorm verdriet.’

Judith tobde de afgelopen jaren sowieso geregeld met sombere periodes, vertelt ze. En net toen het met haar beter ging, werd haar jongste zoon depressief.

Natuurlijk, dat ze allebei nogal gevoelig en introvert zijn droeg daar beslist aan bij, maar toch: ‘Op de een of andere manier speelde de oorlog ook een rol in die depressies. Alsof het enorme verdriet over familieleden die nooit begraven zijn en nooit herdacht, via mijn vader ook bij mij en mijn zoon is terechtgekomen.’

Eind 2013 liet Judith daarom een gedenksteen plaatsen in het voormalige kamp. En deze reis is bedoeld om die steen “echt” te maken. Hopelijk helpt het haar om een aantal dingen definitief af te sluiten, zegt ze zacht. ‘Ik heb te lang het verdriet van anderen op mijn schouders gehad.’

En daar gaat ze, samen met haar man richting Gedenklaan om ‘haar’ steen te zoeken. Ze heeft naar goed Joods gebruik een paar steentjes meegebracht om erbovenop te leggen. Ze komen uit de verzameling van haar jongste zoon.

Het zonnetje in haar leven

Ook Jacques ziet vandaag voor het eerst de steen die hij heeft laten plaatsen. Hij herdenkt het ouderlijk gezin van zijn moeder, dat in juni 1943 in Sobibór werd vermoord. Barths moeder ontsnapte als enige aan dat lot; ze liet toevallig net de hond uit toen de anderen werden weggehaald.

Voor Barths vader geldt een vergelijkbaar verhaal – diens hele familie kwam om in Auschwitz en Majdanek. ‘Ik ben dus zo’n kind dat er eigenlijk niet had mogen zijn,’ constateert hij droog.

Maar hij is er wél, en hier staat hij dan, met in zijn zak ook wat meegebrachte steentjes. Ze komen uit de Amsterdamse straat waar zijn ouders na de oorlog een nieuw leven opbouwden.

Als om de doden hier te laten weten: het is jullie nageslacht goed gegaan. En dat ís ook zo, zegt Barth. ‘Mijn broers en ik hebben alle drie veel bereikt.’ Zelf werd hij cardioloog en vader van vijf kinderen.

Toch is daar geregeld dat verlaten gevoel. ‘Ik ben opgegroeid bij beschadigde mensen. Zelf hadden ze geen steun meer in het leven en die konden ze hun kinderen ook niet echt meer geven. Mijn moeder had vaak huilbuien. Ze zei dan dat ik het zonnetje in haar leven was, maar ik voelde goed dat ik haar niet kon troosten.’

Barth lacht een scheef lachje en verdwijnt, lang en rijzig, de Gedenklaan in. Hier lopen geen groepjes meer, hier dwaalt iedereen alleen rond.

Gezamenlijk zwijgen

Een uurtje later zijn de stenen bezocht, de steentjes gelegd, de neuzen gesnoten. Het gezelschap komt weer bijeen bij de asheuvel, een bleke leegte in het bos.

Maarten zegt het Jizkor en het Kaddisj, daarna noemt iedereen om beurten de namen en sterfdata van hun doden. Dan valt er een indringende stilte over de open plek.

Stilte is iets wat veel nabestaanden van Shoah-slachtoffers goed kennen. Vaak werd er nauwelijks gepraat over de oorlog, de verdwenen familieleden en alle pijn die daarvan het gevolg was. De maatschappij stond niet bepaald open voor die verhalen, en de overlevenden roerden het onderling ook zelden aan.

De conspiracy of silence, zo doopte klinisch psychologe Yael Danieli dat patroon in de jaren tachtig. ‘Communicatie die er niet is,’ noemt psychotherapeute Elisheva van der Hal-van Raalte het ook.

Ouders en kinderen vermijden gevoelige onderwerpen omdat ze elkaar geen pijn willen doen, zal de Nederlands-Israëlische therapeute me na afloop van de reis uitleggen. ‘Daarom spreken ze hun wensen en gedachten niet uit, en checken ze hun interpretatie van het gedrag van de ander niet.’

Maarten had eerder ook al zoiets gezegd: dat hij weliswaar altijd heeft geweten dat zijn moeder als kind ondergedoken zat en een deel van haar familie is verloren, maar dat daar nooit echt over was gepraat. En dat dat slecht kunnen praten over pijnlijke zaken hemzelf ook parten ging spelen in zijn liefdesleven. ‘Er zijn een paar relaties op stukgelopen.’

Maar sinds zijn eerste bezoek aan Sobibór in 2011 is er voor hem veel veranderd. ‘Het was voor ons echt een soort katalysator,’ vertelt hij nadat hij de veldkei voor zijn familie van nieuwe steentjes heeft voorzien. ‘Ik heb een beter contact met mijn ouders gekregen. We zijn opener geworden tegen elkaar. En ik tegen anderen.’

’s Avonds komen ook de tongen van het reisgezelschap weer los. We worden onthaald op een sabbatsmaal in de oude kazerne van het nabijgelegen stadje Chelm.

Onder de kroonluchters staan damast gedekte tafels klaar met gevlochten broden, gefillte Fisch, koolsalade en – natuurlijk – wodka. Langzaam zie je de spanning van de dag wegebben en de gesprekken intenser worden.

Jiddisch wiegeliedje

De volgende dag bezoeken we Wlodawa, een stadje bij Sobibór dat tot 1942 overwegend Joods was. Nu woont er geen enkele Jood meer, maar als door een wonder is de synagoge behouden gebleven.

Een groep Poolse scholieren voert er een theaterstuk op waarin dagboekteksten zijn verwerkt van Joodse leeftijdsgenoten die toen in de getto’s zaten opgesloten.

Aangrijpend – maar het meest hakt het kleine meisje erin dat halverwege de voorstelling een Jiddisch wiegeliedje zingt. Overal in de donkere zaal beginnen mensen naar een zakdoek te zoeken.

Na afloop staan we wat bedremmeld rond de koffietafel. Maar Judith lacht door haar tranen heen. ‘In Sobibór had ik het gevoel dat ik me moest inhouden,’ zegt ze, ‘maar hier heb ik me lekker laten gaan.’

Die avond vertelt Judith over de grootouders van haar vader. Tot haar bezoek aan Westerbork wist ze wel dat die in de oorlog waren vermoord, maar niet waar.

Haar vader, nu 81, wist dat evenmin. ‘Toen hij na drie jaar onderduik werd herenigd met zijn ouders, broer en zusje, hoorde hij alleen dat opa en oma niet meer zouden terugkomen. Daarna werd er nooit meer over ze gesproken.’

En dat terwijl de kinderen dol waren op hun grootouders. Judith: ‘Tot 1942 deelden ze een huis met hen. Mijn vader had een warmere band met hen dan met zijn ouders. Die hadden altijd ruzie. Het was een gearrangeerd huwelijk, dat vooral bijeengehouden werd door de aanwezigheid van zijn grootouders. Door hen had mijn vader tot zijn achtste tenminste nog een stabiel thuis.’

Waarom er dan nooit meer over ze gesproken werd? De gezinsleden hadden de handen vol aan hun eigen problemen, vermoedt Judith.

Alle vijf hadden ze ergens anders ondergedoken gezeten, elk met hun eigen angst en eenzaamheid. Haar vader had drie verloren schooljaren in te halen, het huwelijk van zijn ouders viel definitief uiteen. ‘Er was zóveel verdriet dat ze alleen verder konden door niets te voelen.’

Jarenlang nachtmerries

Ondertussen bleef dat verdriet voortdurend op de loer liggen. Zo ervoer Judith dat tenminste als kind; een onuitgesproken ‘iets’ wat altijd om haar vader heen hing. ‘Niet dat hij afwijzend deed – hij was vooral afwezig. Pas onlangs vertelde hij me dat hij jarenlang last had van nachtmerries.’

Toen ze puber was, verliet haar vader het gezin. Voor haar reden om hem jaren niet te willen zien. Pas op het moment dat ze zelf kinderen kreeg, zocht ze weer contact, maar dat bleef afstandelijk. Ook toen ze hem eind vorig jaar vertelde dat ze deze herdenkingsreis ging maken. ‘Hij begon over iets heel anders. Dat was een enorme teleurstelling.’

Ze had eigenlijk gehoopt, bekent ze, dat hij mee zou gaan. Waarom heeft zij hem dat dan niet gevráágd? Vlak: ‘Ik wilde dat hij dat zelf aanbood.’ Even later: ‘Ik weet wel dat ik uitstraal dat ik niet zoveel contact wil. En ook dat ik eigenlijk veel op hem lijk. We zijn allebei enorme binnenvetters.’

Tweedegeneratietrauma

‘Wat een moedige mensen,’ is het eerste wat psychotherapeute Elisheva van der Hal-van Raalte zegt als ik haar na de herdenkingsreis aan de telefoon heb. ‘Wat geweldig dat ze zo’n reis aandurven.’

Van der Hal is in Nederland geboren en gepromoveerd, maar werkt al jaren in Jeruzalem; bij Amcha, een Israëlische hulporganisatie voor Shoah-overlevenden. Hun nakomelingen kunnen er ook terecht.

Dat laatste spreekt niet voor zich. Onder psychologen is veel discussie over de vraag of psychische problemen van kinderen van vervolgden nog wel het gevolg kunnen zijn van de trauma’s van hun ouders. Grootschalig Israëlisch onderzoek vond in ieder geval geen bewijs voor een specifiek tweedegeneratietrauma.

Weliswaar hadden Israëli’s die de Tweede Wereldoorlog in Europa meemaakten, decennia na dato aanwijsbaar meer problemen dan leeftijdsgenoten die toen al in Israël woonden, maar de kinderen van deze overlevenden kenden gemiddeld geen grotere geestelijke nood.

‘Statistisch gezien lijkt er geen sprake van tweedegeneratieproblematiek, nee,’ zegt Van der Hal. ‘Toch zien wij in de praktijk wel degelijk dat het trauma van de Shoah gevolgen heeft voor de volgende generaties. Het kan echt iets met kinderen doen als een ouder worstelt met zo’n ingrijpende levenservaring. Vooral als er in een gezin sprake is van die beruchte conspiracy of silence.’

Lange praatsessie

Het is vooral die pijnlijke zwijgzaamheid waarin Van der Hal een verklaring ziet voor de behoefte van mensen als Judith en Jacques om een herdenkingssteen voor hun voorouders te leggen.

‘Natuurlijk zoeken ze net als de eerste generatie een symbolisch graf dat het onbegrijpelijke en onverteerbare iets concreter maakt. Maar ze hebben zelf geen herinneringen aan de vermoorde mensen. Het gaat hen om het contact met hun ouders. Ik denk dat het vooral een poging is dichter bij hen te komen.’

Zes weken na de herdenkingsreis, tijdens een reünie van het gezelschap, bewijst een stralende Judith dat Van der Hal goed aanvoelde hoe het zat. Ze vertelt hoe ze haar vader bij terugkeer op Schiphol heel toevallig – ‘maar je gaat bijna denken dat het zo moest zijn’ – tegen het lijf liep.

Hoe ze hem om de nek viel en daarna in één lange sessie álles heeft gevraagd wat ze al die jaren niet durfde aan te roeren. ‘Over de oorlog, over zijn ouders en grootouders, maar ook over alles daarna – zijn huwelijk met mijn moeder, de scheiding, noem maar op.’

En, o wonder: haar vader gaf antwoord. ‘Heel eerlijk en uitvoerig. Wel nog steeds afstandelijk, maar daarvan denk ik nu: zo is hij gewoon. En dat verandert ook niet meer. Maar het is goed zo.’

Stichting Sobibor

De Stichting Sobibor werd in 1999 opgericht door Jules Schelvis, een van de weinige overlevenden van het Poolse vernietigingskamp.

De stichting organiseert onder andere twee keer per jaar een groepsreis: in april een herdenkingsreis naar Sobibór – in eerste instantie bedoeld voor nabestaanden – en in oktober een studiereis waarin ook andere Poolse nazikampen worden bezocht.

De stichting geeft ook informatie over het leggen van een gedenksteen in Sobibór.
www.sobibor.org

En dan komen de verhalen

Wat maakt dat mensen met een beladen familiegeschiedenis vaak kracht en troost putten uit een bezoek aan de plek waar ‘het’ decennia eerder gebeurde?

Psycholoog Marc Cleiren, hoofddocent aan de Universiteit Leiden en coach zingevingsvragen, denkt dat dat effect voortkomt uit het feit dat ze zich op deze manier ritueel bij de in-group voegen.

‘Kinderen en kleinkinderen treden als het ware de kring binnen van mensen die het zelf hebben meegemaakt, maar daar niet over konden of wilden praten. Het maakt fysiek duidelijk dat ze deel willen uitmaken van die ervaring. Ook doordat het uitstraalt: ik ben sterk genoeg om jullie verhaal te horen.’

En die verhalen komen dan ook, weet Cleiren. ‘Ik hoor geregeld van cliënten dat gebeurtenissen waarover hun ouders altijd zwegen, na zo’n bezoek aan “de plek van het kwaad” wél gespreksonderwerp werden.

Ook voor broers en zussen die tot dan toe geen interesse hadden getoond. Vaak is er in zo’n gezin één kind dat het voortouw neemt, en volgt de rest alsnog. Zo wordt “het ondeelbare” alsnog deelbaar.’