Aan een creatief genie hoort een steekje los te zitten. Een kunstenaar draagt vreemde kleren, houdt er vreemde gewoonten op na en zijn huis is een rommeltje, vol schilderezels en lege drankflessen.

De Noorse schilder Edvard Munch voldeed prima aan dit cliché. Behalve geniaal kunstenaar was hij alcoholist, geobsedeerd door vrouwen, bij vlagen depressief en rusteloos, en monomaan in zijn scheppingsdrang: hij liet 1200 schilderijen en 4500 tekeningen na.

Het zat in de familie. Munch’ zus Johanne Sofie was schizofreen en zat in een gesticht. Vergeleken met haar was Munch betrekkelijk normaal. Hij had geen hallucinaties. Hij zag uitsluitend de reële wereld – maar dan wel heel intens. Toen hij steeds zwaarmoediger werd besloten zijn psychiaters hem elektroshocktherapie te geven. Daar knapte hij van op.

Verkeerscontrole

Munch had vermoedelijk een schizotypische persoonlijkheid: een heel milde vorm van schizofrenie. En hij is lang niet de enige kunstenaar. Neem de Amerikaanse schilder Jackson Pollock, die net als Munch een rusteloze levenswandel vol alcohol en liefdesleed kende. Hij reed zichzelf dood.

Dat schizotypie wijd verbreid is in kunstenaarskringen, is inmiddels ook wetenschappelijk vastgesteld. Een aantal jaar geleden lieten psychologen uit Londen en Auckland (Nieuw-Zeeland) een grote groep kunstenaars vragenlijsten invullen. De gemiddelde score voor schizotypische persoonlijkheid lag opvallend hoog.

Schizotypische mensen zijn excentriek en kleurrijk: in hun kledingkeuze én in hun gedachten. Het zijn vaak magische denkers die geloven dat gedachten bewaarheid kunnen worden door ze te denken. Schizotypen leven sociaal vaak teruggetrokken en worden door hun omgeving ‘een beetje vreemd’ genoemd. Dat ze dikwijls kunstenaar worden, is geen wonder want hun hersenen zijn ideaal voor een creatieve geest. Ze vertonen namelijk hoge pieken van de stof dopamine. Die pieken maken niet alleen tomeloos energiek, bevlogen en een tikje monomaan, ze verstoren ook de orde in het brein. En een beetje chaos is prettig als je kunstenaar bent.

De chaos ontstaat doordat de dopamine de centra voor ‘verkeerscontrole’ in het brein remt. Die centra liggen onder het voorhoofd, in de dorsolaterale prefrontaalkwab. Ze zitten daar om de verschillende denkprocessen van elkaar te scheiden en te voorkomen dat er, wat psychologen noemen, ‘interferentie’ ontstaat: dat de informatie door de war raakt.

Dat laatste overkomt ons allemaal weleens. Je voelt iets kriebelen op je hoofd terwijl je je zoon op het muizenhok wijst, en vraagt: ‘Heb je de luizen al te eten gegeven?’ Schizotypes hebben zoiets veel vaker dan andere mensen. Dankzij hun hersenen kunnen ze vrij associëren en soepel van de ene gedachte in de volgende glijden: de slurf van een olifant roept vanzelf gedachten op aan een cycloon en aan de tuit van een theepot.

Naald en draad

Iets dergelijks was ook de uitkomst van een serie creativiteitstests die psychologen van de Amerikaanse Vanderbilt University aan een grote groep mensen voorlegden. Een van de opdrachten luidde: bedenk een originele toepassing voor naald en draad. De meeste deelnemers kwamen toch met iets naaierigs: sokken stoppen, borduren, weven…

Nee, dan de schizotypes die aan dit onderzoek meededen! De psychologen beschrijven een schizotypische man die zonder een moment na te denken antwoordde dat je met naald en draad iemand ten huwelijk kunt vragen, ook al heb je geen geld: ‘Van de draad knoop je een ring en met de naald schrijf je in het zand: Ik hou van jou.’

Dat oorspronkelijke, poëtische denken dankt een schizotype aan nog een andere bijzonderheid van zijn brein: de rechter hersenhelft is opvallend actief. En dat geldt volgens de Vanderbilt-onderzoekers ook voor schizotypes zonder creatief beroep. Het is dus geen kwestie van training, het is hun natuurlijke toestand.

6 tips voor chronisch verveelde mensen

6 tips voor chronisch verveelde mensen

Mensen met een grote behoefte aan prikkels, zijn sneller verveeld. Voor hen is het zaak om een uitda...

Lees verder

De rechter hersenhelft is in het algemeen sterker gericht op nieuwe, nog onbekende prikkels, terwijl de linkerhelft zich meer richt op routines. Althans, zo zit het bij de meeste mensen; bij een enkeling is het net andersom. De linker hersenhelft wordt vaak als de ‘dominante hersenhelft’ beschouwd, omdat hier de belangrijkste taalcentra liggen. Zodra je praat of in woorden denkt, ben je aangewezen op deze kant van je hersenen – en dat is nogal vaak. Denken in taal biedt houvast: je kunt uitleggen wat je denkt. Daarom doen we in onze cultuur zo’n zwaar beroep op de linker hersenhelft. De andere helft hobbelt meestal als bijwagen mee.

Het nadeel daarvan is dat de meeste mensen lastig buiten gebaande paden denken, dat ze bijvoorbeeld moeite hebben om verrassend uit de hoek te komen tijdens een brainstorm. Voor creatieve vondsten is immers rechtszijdige hersenactiviteit gewenst.

Dat liet psycholoog John Kounios van de Amerikaanse Drexel University in Philadelphia in 2008 mooi zien. Hij liet proefpersonen in een hersenscanner anagrammen oplossen. Hoe snel herken je in ’tnoilfa’ het woord ‘olifant’? Maar voordat de proefpersoon zo’n woordraadseltje kreeg, liet de onderzoeker hem even wachten. En in die neutrale toestand werd geregistreerd hoe de hersenactiviteit over de twee hersenhelften was verdeeld.

Uitkomst: hoe meer activiteit de proefpersoon in neutrale toestand in de rechter hersenhelft had, hoe sneller gemiddeld het aha-moment kwam wanneer het anagram op het computerscherm verscheen. Proefpersonen met veel linkszijdige activiteit vertelden meestal dat ze het anagram hadden opgelost door systematisch proberen. Wie veel rechtszijdige activiteit had, vertelde meestal dat de oplossing hem of haar ‘gewoon te binnen was geschoten’.

Jazz in de scanner

Moet er dus inderdaad een steekje aan je loszitten om een groot kunstenaar te kunnen worden? Nee hoor. Er zijn ook heel succesvolle kunstenaars met een gewoon brein. Ook dat kun je met een beetje training namelijk best in een creatieve toestand brengen.

Muzikanten die veel improviseren, blijken dat kunstje bijvoorbeeld goed te verstaan. Onderzoekers van de Johns Hopkins Medical Institutions in Baltimore lieten een aantal jazzpianisten in 2008 op een keyboardje spelen terwijl ze in de hersenscanner lagen. Zo kwam aan het licht dat deze mensen tijdens hun creatieve arbeid de dorsolaterale prefrontaalkwab – de ‘verkeerscontrole’ – tijdelijk uitschakelen. Ze brengen zichzelf als het ware in trance, waarna de creatieve vloed op gang kan komen. Een kwestie van loslaten, de oren openzetten en vertrouwen op een goede uitkomst. Waarschijnlijk hebben ze die truc tijdens hun muzikale loopbaan al doende geleerd.

Ook voor een wat actievere rechter hersenhelft, die andere component van het ‘gekke’ kunstenaarsbrein, hoef je niet schizotypisch te zijn. Er zijn ook ‘normale’ mensen bij wie de hersenhelften van nature meer in evenwicht zijn. Dat geldt bijvoorbeeld voor mensen met dyslexie. En vaak ook voor linkshandigen of ’tweehandigen’: mensen bij wie de handen makkelijk taken van elkaar overnemen. De computermuis met links leren bedienen is voor hen een peulenschil. Maar je kunt je hersenhelften ook trainen om beter in evenwicht – en dus creatiever – te zijn (zie het kader hiernaast).

Museale belangstelling

Iedereen kan dus leren om zichzelf in een creatievere toestand te brengen. Maar schizotypische kunstenaars hebben wel een voorsprong: hun hersenen verkeren van nature al in die toestand. Permanent. Zonder hen zou er in musea minder te beleven zijn.

Terecht dus dat de relatie tussen gekte en kunst in de aandacht staat. Musea hebben een groeiende belangstelling voor kunst van psychiatrische patiënten. Het Kröller-Müller Museum wijdde er vorig jaar een tentoonstelling aan, Haarlem organiseerde er een festival over en Amsterdam heeft er al een galerie voor.

Lang leve de gekte dus? Toch niet. Boven een bepaalde grens zakt de creativiteit namelijk weer in. Schizofrene proefpersonen die meededen aan de creativiteitstest van de Vanderbilt University, scoorden nauwelijks beter dan doorsnee proefpersonen.

Psychologen van de Amerikaanse Temple University kwamen jaren geleden al tot dezelfde conclusie, toen ze de muziek van Robert Schumann analyseerden. De manische periodes van deze geestelijk labiele negentiende-eeuwse componist waren wel zijn productiefste, maar bepaald niet zijn creatiefste periodes.

Wat psychiatrische patiënten waarschijnlijk parten speelt, is hun gebrek aan aansluiting bij het gewone leven. De grootste vernieuwing zit hem niet in de wilde ideeën, maar in de wrijving van die wilde ideeën met wat wij al weten en geaccepteerd hebben.

Veel grote kunstenaars vinden hun creatieve energie juist door op het randje tussen normaal en gek te balanceren. En dat is lang niet altijd een pretje. Soms glijden ze van het randje af. Je kunt met gemak een lijst opstellen van kunstenaars die zelfmoord pleegden: Vincent van Gogh, Virginia Woolf, Herman Brood….

Edvard Munch pleegde geen zelfmoord toen hij weer eens depressief was. Hij liet zich behandelen, met elektroshocks, om het leven weer dragelijk te maken. Dat was in zoverre een succes dat hij daarna een stabiel leven kon leiden. Maar als kunstenaar zou hij zichzelf nooit meer helemaal terugvinden.

Ooggymnastiek maakt creatief

Voor de beste creatieve vondsten moet je je hersenhelften evenwichtig laten samenwerken. Onderzoekers van het Richard Stockton College in New York ontdekten in 2009 een simpele oefening om ze daartoe te dwingen: beweeg je ogen een halve minuut heen en weer, van links naar rechts en weer terug.

Ooggymnastiek is ook hersengymnastiek. Wanneer je ogen bewegen, moet je brein namelijk het binnenkomende beeld heen en weer schuiven tussen je beide hersenhelften. Elk verwerkt de helft van je beeldveld, en iedere keer dat de stoel voor je neus van het ene naar het andere beeldveld schuift meldt de ene hersenhelft aan de andere dat er een stoel aankomt.

In het onderzoek van het Richard Stockton College moest de helft van de proefpersonen deze oogbeweging maken; de andere helft moest strak voor zich uit staren. De eerste groep bleek opvallend beter te scoren in de daaropvolgende creativiteitstest dan de tweede groep. En dat effect bleef tot acht minuten na de oefening bestaan. Kennelijk kunnen de hersenen de balans dus een tijdje vasthouden.