Tot nu toe kon bij schizofreniepatiënten echter nog geen specifieke hersenafwijking worden aangetoond.

De psycholoog Dorien Nieman, werkzaam bij de afdeling Psychiatrie en Klinische neurofysiologie van het Amsterdams Medisch Centrum, ging daarnaar op zoek. Zij richtte zich op de werking van het gebied in de prefrontale hersenschors, waar het werkgeheugen zetelt. Dit gebied bleek slechter te functioneren bij mensen met schizofrenie.

Nieman: ‘Het werkgeheugen bepaalt voor een belangrijk deel ons vermogen om een reactie te onderdrukken. Schizofreniepatiënten hebben daar duidelijk moeite mee: ze kunnen zich vaak niet inhouden en volgen meestal hun eerste impulsen. Dat verklaart waarom ze zoveel moeite hebben met het oplossen van ingewikkelde problemen; ze zijn namelijk niet goed in staat om eerst eens rustig alle oplossingen te bekijken, voor ze actie ondernemen. Het is voor schizofreniepatiënten ook moeilijk om van een afstandje naar hun eigen gedrag te kijken. Dit is waarschijnlijk een kernsymptoom van schizofrenie.’

Een ander hersengebied waar Dorien Nieman onderzoek naar deed, is de hippocampus, die in de temporale kwab ligt. De hippocampus bleek bij schizofreniepatiënten trager en minder goed te werken. Nieman: ‘De hippocampus gebruiken we om ons geheugen te ‘updaten’. Als de hippocampus niet goed werkt, kun je bijvoorbeeld niet goed onthouden wat er vijf minuten eerder in een gesprek is gezegd, en is het heel moeilijk om situaties te kunnen begrijpen.’

De uitkomsten van Niemans onderzoek maken duidelijk waarom het voor schizofreniepatiënten zo moeilijk is om zich staande te houden in een complexe maatschappij. Immers, wie reacties niet goed kan onderdrukken en niet goed kan onthouden wat er in een gesprek wordt gezegd, zal al snel problemen ondervinden op school, op het werk en met relaties. Het vermoeden bestaat dat de geconstateerde afwijkingen al vanaf de geboorte aanwezig zijn bij mensen die later schizofrenie krijgen. ‘Genetische factoren spelen hierbij waarschijnlijk een rol’, aldus Dorien Nieman. ‘Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen of dit inderdaad het geval is. Zo ja, dan kan misschien beter worden voorspeld hoe groot de kans is dat iemand later schizofrenie zal ontwikkelen.’