Sinds Karen Armstrong als meisje van 17 toetrad tot het klooster en ruim zeven jaar non was, heeft het onderwerp religie haar nooit meer losgelaten. Na een reeks grote tegenslagen in haar leven – waarover later meer – vond ze haar bestemming: in begrijpelijke taal schrijven over onderwerpen als de geschiedenis van God, het christendom, de islam, hindoeïsme en boeddhisme. Helemaal sinds de aanslagen van 11 september wil iedereen haar verhalen horen over de islam, het christendom en de betekenis van religie, en heeft ze kunnen uitgroeien tot een van de grote religieuze denkers ter wereld. Haar boeken zijn bestsellers, en of het nu de Verenigde Staten of Iran is, Karen Armstrong (66) reist ernaartoe om haar denkbeelden te delen met zalen vol gretige luisteraars.

Hoe liefdevol leef je?
TEST
Doe de test »

Hoe liefdevol leef je?

In haar nieuwe boek Compassie beschrijft ze een twaalfstappenprogramma om compassievoller te leren leven. Want dat is wat de wereld volgens Armstrong op dit moment het hardst nodig heeft, met al die oorlogen, aanslagen en politici die het vijanddenken aanwakkeren.

Hoe kwam u erop over compassie te gaan schrijven?

‘Dat is voortgekomen uit mijn studie naar de oorsprong van de grote religies. Vandaag de dag lijken het christendom en de islam recht tegenover elkaar te staan, maar als je je verdiept in het ontstaan van die religies kom je erachter dat ze, net als veel andere trouwens, in de kern hetzelfde nastreven: dat we compassievol met andere mensen omgaan. Dát is namelijk de kern van geloven. De islam ís helemaal niet bloeddorstig of intolerant; dat wordt ervan gemaakt door een paar radicalen die de islam hebben gekaapt. Religie is juist voortgekomen uit de behoefte te definiëren wat het ultiem-menselijke is, en dat komt er simpelweg op neer dat je je op een respectvolle wijze ten opzichte van elkaar gedraagt. Door de religies te bestuderen ben ik erachter gekomen dat religie nooit bedoeld is geweest om een of ander goddelijk wezen te aanbidden en mensen die dat niet doen als je vijand te zien.’

Volgens u is compassie een aangeboren, universeel-menselijke eigenschap. Waarom wilt u ons dan leren compassievoller te worden?

‘Omdat compassie iets is wat je je leven lang moet cultiveren, net zoals dansers en atleten hun vaardigheden verbeteren door die te blijven oefenen. Wat altijd op de loer ligt, is die andere kant in ons: we zijn namelijk ook in staat elkaar enorme schade toe te brengen, met ons brein dat het intelligentst van het hele dierenrijk is, en onze gigantische technologische mogelijkheden. Van nature hebben we de vier egoïstische V’s in ons, die ons helpen te overleven: vechten, vluchten, voeden en voortplanten. In feite zijn dat stuk voor stuk agressieve gedragingen die, als we ze niet in toom houden, uit de hand kunnen lopen en de mensheid kunnen ondermijnen. Als we niet uitkijken, dreigt onze compassievolle kant erdoor ondergesneeuwd te raken. Compassie hebben we echt nodig als tegenhanger. We moeten blijven proberen met elkaar mee te leven, anders gaat de mensheid ten onder aan zichzelf.’

Op welke momenten in uw leven zou u zelf compassievoller willen zijn?

‘Als ik in de supermarkt sta te wachten bij de kassa en de kassajuffrouw gaat uitgebreid zitten praten met de klant voor me. Ik ga dan mopperen en schelden, geïrriteerd over het feit dat ik kostbare werktijd verlies. Maar hoe zou ík het vinden om elke dag urenlang achter die kassa te zitten en er komt een keer een vriendin voorbij die me even een leuk moment bezorgt? Die paar minuten die de kassajuffrouw van mijn tijd afsnoept… lijdt mijn werk daar nou echt onder? Nee, dus.’

Dat is slechts een nietig compassiemomentje. Wordt de wereld daar echt beter van?

‘Ja, want de grote wereld verbetert alleen als we onszelf eerst trainen in die kleine, dagelijkse dingen. Steeds dienen we onszelf dezelfde vragen te stellen: “Wie ís die ander eigenlijk, hoe vóélt die zich?” We moeten niet oordelen, maar elkaar proberen te begrijpen. Velen zijn eraan verslaafd anderen af te kraken, omdat ze er dan zelf gunstig bij afsteken. Maar als we er een gewoonte van maken meer over de ander te weten te willen komen, verdwijnt onze behoefte diegene af te keuren vanzelf.’

Wat was de grootste daad van compassie die een ander u heeft betoond?

‘Dat was in mijn tijd als non. Ik had toen een moeder-overste die op sterven lag. Ik was een lastpak daar in het klooster, maar zij wist het op te brengen toch een vriendelijk woord tot me te richten, ondanks haar fysieke pijn van dat moment. “Toen je hier kwam, werd me verteld dat jij een probleemgeval was,” zei ze, “maar voor mij ben je nooit een probleem geweest. Je bent een goed mens.” Haar woorden zijn me mijn hele leven bijgebleven; altijd als ik me rot voel, denk ik eraan en voel ik me beter. Dit soort kleine momenten in de tijd kunnen we dagelijks voor elkaar creëren. Het lijkt niks voor te stellen, maar het heeft een enorm effect.’

Waarom bent u het klooster uitgegaan?

‘Omdat ik er niet paste. Ik was erin gegaan met het grote idee dat ik een soort wijze Boeddha wilde worden, maar ik was toen nog een kind, ik had geen idéé waar ik aan begon. Slechts zeer weinigen zijn geschikt om te leven als non. Het is een leven van soberheid, kuisheid en gehoorzaamheid. Je kunt daar niet uitgroeien tot een normaal volwassen mens, want je mag geen liefdesleven hebben en dient te gehoorzamen aan de wil van je meerderen. Ik heb het ervaren als een milde vorm van hersenspoelen. Wij nonnen hadden geen contact met de buitenwereld en mochten niet eens vriendinnen met elkáár worden, want dan was je ontrouw aan God. Ik zag de harten om me heen verschrompelen. Sommigen werden verliefd op een kat en stopten al hun liefde in zo’n beestje, terwijl ze koud en afstandelijk waren tegen hun zusters. Het was voor mij niet vol te houden.’

U viel van uw geloof, maar toch bent u altijd een soort non gebleven.

‘Inderdaad, ik ben nooit getrouwd geweest en zit dagenlang uiterst serieus en gedisciplineerd met mijn neus in religieuze teksten. Ik houd van eenzame opsluiting. Daarom vind ik het ook heel belangrijk in welke ruimte ik vertoef. Als ze me in een hotelkamer stoppen waar ik tegen een muur aankijk, vraag ik altijd meteen een andere kamer. Ik móét een kamer hebben met een mooi uitzicht. Als je zoveel alleen bent als ik heb je dat echt nodig.’

Hebt u nooit een geliefde gehad?

‘Jawel, maar dat was pas vrij laat in mijn leven, rond mijn veertigste. Nadat ik het klooster uit kwam, werd ik ziek en daardoor was ik toen niet met mannen bezig. Ik ben jarenlang zwaar depressief en angstig geweest, had anorexiaverschijnselen en hoorde en zag dingen die er niet waren. Ik werd af en toe opgenomen in psychiatrische ziekenhuizen, kreeg kalmeringsmiddelen, maar de doktoren wisten niet wat er precies met me aan de hand was. Ondanks al die narigheid heb ik toch een universitaire studie af kunnen ronden, maar na een promotie van vier jaar werd mijn proefschrift afgewezen: opnieuw een enorme tegenslag. Ik ging me steeds slechter over mezelf voelen: ik was mislukt als non, had geen relatie, weinig vrienden, en mijn carrière was ook al geflopt. Er waren toen mensen die tegen me zeiden dat ik rubbish was, en dat geloofde ik nog ook. Op een gegeven moment nam ik een overdosis slaappillen, om nooit meer wakker te worden. Als door een wonder heb ik dat overleefd.’

Hoe bent u uit het dal gekomen?

‘Ik ben op mijn 35ste gered door een neuroloog die me de juiste diagnose gaf. Ik bleek temporale epilepsie te hebben, daar waren al mijn klachten uit voortgekomen. Dat nieuws gaf me enorm veel zelfvertrouwen: het lag dus niet aan mij, ik had gewoon een ziekte. Ik kreeg de juiste medicijnen en knapte op. Ik heb toen mijn eerste boek geschreven, over mijn kloostertijd. Ik geloofde niet meer in God, maar door het schrijven over religie werd mijn verlangen naar het sacrale weer wakker gekust. Ik begon weer te genieten van het leven.’

Toen raakte u ook geïnteresseerd in mannen.

‘Haha, ja, ik had veel in te halen, hè? Ik ben gaan feesten, roken, drinken en slapen met mannen. Een hele rij hopeloze heren is in die tijd aan me voorbij getrokken. Ook ben ik verliefd geweest. Maar het is nooit tot een langdurige relatie gekomen. Ik denk dat ik te laat was voor de liefde, vanwege mijn ziekte. Die heeft mijn jonge jaren, toen ik een man had moeten tegenkomen, opgeslokt.’

Vindt u dat jammer?

‘Absoluut niet. Ik heb het razend druk, ik heb niet eens tijd voor een man. Ik kan niet koken, en het laatste waar ik behoefte aan heb, is thuiskomen bij een oude man die zeurt waar zijn schone sokken zijn.’

Is er misschien toch iets dat u van de liefde hebt geleerd?

‘Hmm, liefde… dat vind ik eigenlijk een vreselijk woord. Ik associeer het met genotzucht. Veel mensen houden van iemand om er zelf beter van te kunnen worden. Het eerste wat ze zich afvragen, is: “Hoe kan ik deze persoon gebruiken? Wat doet hij of zij voor mij?” Alsof die ander iets is wat ze kunnen opeten. Nee, liefde is juist het willen ontdekken van het mysterieuze en ándere in een ander mens. Stuk voor stuk zijn we mysteries, óók de mensen die er op het eerste oog misschien vijandelijk of onaantrekkelijk uitzien. Het is onze taak voorbij elkaars buitenkant te kijken, en op zoek te gaan naar het verborgene in de ander. Alle mensen hebben stuk voor stuk hun unieke geschiedenis van hoop, angst, dromen, geluk en pijn. Als we elkaar daar de ruimte voor geven, kan iedereen tot bloei komen.’

Hebt u uw geloof uiteindelijk teruggevonden?

‘Niet in de zin dat ik in een god geloof. Wel heb ik mijn eigen vorm van religie gecreëerd: uit verschillende religies haal ik dat wat mij het meeste aanspreekt, en de kern daarvan is dat ik wil leven met compassie. Ik kan het iedereen van harte aanraden op zoek te gaan naar zijn eigen religie: kies wat je het waardevolst vindt in het leven, en probeer daarnaar te leven. Religie is niks anders dan een manier vinden om boven jezelf te kunnen uitstijgen, en daardoor iets te betekenen voor de wereld als geheel.’

Karen Armstrong (66) groeide op in de Britse stad Birmingham, als dochter van een oud-metaalhandelaar. Van haar 17de tot haar 25ste zat ze in het klooster. Daarna studeerde ze Engelse literatuur aan de universiteit van Oxford en doceerde ze Engels aan een middelbare school in Londen. Toen ze 38 was publiceerde ze haar eerste boek, over haar kloostertijd. Ze schreef een aantal boeken over religie, waarvan Een geschiedenis van God in 1993 haar wereldwijd bekendheid gaf. Vorig jaar was Armstrong een van de initiatiefnemers van The Charter for Compassion (zie ook charterforcompassion.org), een organisatie die zich inzet voor vrede, verdraagzaamheid en compassie.