Zo extreem als de man die ’s winters met een schaar in bomen klimt omdat achtergebleven blaadjes hem ergeren, zijn de meesten van ons niet. Maar vrijwel allemaal kunnen we wel íéts kleins noemen wat ons geweldig stoort, terwijl we ondertussen best weten dat het niet van wezenlijk belang is.

10 stappen om van een dwanggedachte af te komen

10 stappen om van een dwanggedachte af te komen

Dwanggedachtes: ze kunnen verlammend werken. Deze 10 stappen kunnen je helpen je dwangmatige gedacht...

Lees verder

Bijvoorbeeld dat de ontbijtkommen niet op kleur gesorteerd in de servieskast staan. Of dat de pennen niet netjes naast elkaar op het bureau liggen. Losse haren op de schouders van een collega, deuren en lades die openstaan, boeken die niet op alfabet zijn teruggezet: het vráágt om ingrijpen.

Anderen kunnen zulke kleine imperfecties moeiteloos negeren, maar tellen alle traptreden die ze nemen – en constateren elke dag weer licht ontstemd dat de trap naar éénhoog meer treden heeft dan de zoldertrap. En wat te denken van de vrouw die iedere keer als ze haar ouders bezoekt, de boom voor hun huis moet aanraken? Zelfs als ze een grote doos in haar handen heeft – die zet ze dan gewoon even op de stoep.

Het lijkt wel wat op jeuk, deze kleine dwangneigingen. Je kunt ze negeren, maar eraan toegeven voelt net even prettiger. Want al weet je verstandelijk wel dat de verloedering niet meteen toeslaat als de wc-rol met het papiertje tegen de muur is opgehangen, en dat je geen dodelijke ziekte oploopt als je met ongewassen handen aan je brood zit, zo’n gedachte jeukt toch een tijdje door je achterhoofd. Dan maar liever even krabben.

Twijfelachtig nut

Ongeveer 2 procent van de Nederlanders lijdt aan een ‘echte’ dwangneurose, tegenwoordig obsessieve-compulsieve stoornis (ocs) genoemd. Je hebt officieel ocs wanneer je een uur of meer per dag besteedt aan handelingen als hierboven opgesomd; handelingen dus waarvan het nut twijfelachtig is, maar waaraan je niettemin groot belang hecht.

Deze rituelen – want dat zijn het – niet uitvoeren roept zoveel spanning op dat je liever toegeeft aan je drang, zelfs al ben je er uiteindelijk een groot deel van de dag mee zoet. Ondertussen weet zelfs de heftigste ocs’er ergens best dat dat gedrag niet rationeel is (wie de voordeur iedere avond tien keer opent en sluit en dat wél rationeel vindt omdat anders een door de aivd ingebouwd explosief wordt geactiveerd, heeft geen dwangstoornis maar een psychose).

Maar hoe zit het dan met de rest? Al die volstrekt ‘normale’ mensen die pas met een gerust hart de deur uit kunnen als ze alle knoppen van het gasfornuis drie keer hebben gecheckt? De mensen die de afwasmachine helemaal opnieuw inruimen wanneer hun partner de kopjes er ‘fout’ in heeft gezet? Wat onderscheidt deze ‘alledaagse dwangers’ van een echte ocs’er?

Damiaan Denys, hoogleraar psychiatrie bij het Academisch Medisch Centrum in Amsterdam, kan daar kort over zijn: ‘Tijd.’ Liefst acht op de tien mensen verrichten weleens handelingen die ze zelf welbeschouwd ook onzinnig vinden, is zijn ervaring; alleen gaat het dan doorgaans om een onzinnigheid die niet opvallend stoort en geen uren per dag vergt. Maar dat zo’n groot percentage van de bevolking het verschijnsel uit eigen ervaring kent, heeft de psychiater tot de overtuiging gebracht dat er in essentie geen verschil is tussen ‘alledaagse dwangers’ en mensen met een obsessieve-compulsieve stoornis, behalve dan in de tijd die ze kwijt zijn aan hun rituele gedrag.

Behoefte aan beheersing

Denys is gespecialiseerd in dwangstoornissen en heeft de afgelopen jaren talloze desperate ocs’ers in zijn praktijk gezien. Sinds een paar jaar behandelt hij de heftigste gevallen – mensen bij wie dwanggedrag het hele leven beheerst en die niet vatbaar blijken voor gedragstherapie of medicatie – met breinstimulatie. Met een paar diep in hun hersenen geplaatste elektrodes worden de breingebieden die bij deze patiënten overactief zijn, afgeremd. Bij de meesten pakt de ingreep goed uit; hun dwangneigingen nemen hanteerbare proporties aan.

Maar dat succes heeft niet tot gevolg gehad dat Denys, die behalve psychiater ook filosoof is, de stoornis nu als elektricien benadert. Integendeel, hij trekt het verschijnsel juist graag breder. Dat mensen die verder volstrekt normaal zijn zulk abnormaal gedrag kunnen vertonen, zegt volgens hem niet alleen iets over de kwetsbaarheid van de bedrading in ons hoofd, maar ook over wat het is om mens te zijn.

‘Dwanggedrag is een antwoord op een existentieel probleem,’ stelt de psychiater. ‘Namelijk dat wij mensen nauwelijks controle hebben over de dingen – en dat we daaronder lijden. De kern van álle dwanggedrag, zowel het onschuldige gedrag als het heftige dat ocs’ers vertonen, is dat we proberen vat te krijgen op dingen waar we uiteindelijk geen vat op hebben. Orde willen scheppen waar chaos heerst, samenhang willen creëren waar toeval regeert. Mensen hebben behoefte aan beheersing, en rituelen geven de illusie van beheersing. De herhaling brengt rust, de oppervlakkige orde suggereert structuur. Het is een manier om onze angst voor betekenisloosheid te bezweren.’

Heb ik de tickets bij me?

Pardon – existentiële angst als oorzaak van onze neiging de handdoeken op het droogrek perfect recht te trekken en het aantal stappen van de bushalte naar het station te tellen?

Hoe sterk zijn je dwanggedachten?
TEST
Doe de test »

Hoe sterk zijn je dwanggedachten?

O ja, antwoordt Denys, let maar eens op – zelfs bij ‘normale’ mensen. ‘Dan zul je zien dat dwangneigingen bij hen vooral opspelen als ze in een onalledaagse situatie zitten. Op weg naar het vliegveld tien keer controleren of je je tickets hebt, de avond voor het begin van het nieuwe schooljaar met zorg je kleren klaarleggen zodat het jaar voor jouw gevoel goed begint, op weg naar een examen rode auto’s tellen… Het is allemaal gedrag waarmee we proberen onszelf gerust te stellen, het suggereert beheersing en overzicht.’

Of kijk naar vrouwen die zwanger zijn en negen maanden lang niet weten wat ze precies te wachten staat. ‘Hoe vaak hoor je niet dat die ineens een enorme schoonmaakdwang krijgen, of bijgelovige rituelen ontwikkelen? Al spelen in dat geval hormonen waarschijnlijk eveneens een rol. We weten bijvoorbeeld ook dat veel vrouwen vlak voor hun menstruatie sterker neigen tot dwanggedrag.’

Overigens, vervolgt hij, heeft veel dwanggedrag van oorsprong wel degelijk een functie. ‘Je handen goed wassen en voor het slapengaan checken of alle deuren dicht zijn, dat is op zich natuurlijk alleen maar verstandig. Wie daar zorgvuldig in is, vergroot zijn overlevingskansen.’

Houvast aan rituelen

Maar zelfs als die diepere zin niet te vinden is – want wat zou het evolutionaire nut zijn van sokken die op kleur aan de waslijn hangen? – blijft Denys nog mild over dwanggedrag. ‘Niet alles wat wij doen moet zinvol zijn om als “normaal” gedrag te gelden,’ vindt hij. ‘Magische rituelen horen gewoon bij het leven.’

In die zin vindt hij het jammer dat onze maatschappij steeds minder rituelen hanteert. ‘Vroeger werd elk belangrijk levensmoment gemarkeerd met voorgeschreven, strak genormeerde handelingen: geboorte, huwelijk, dood… Behalve de kerk had je daarvoor ook politieke ideologieën, studentenverenigingen en noem maar op. Een groot deel van het dagelijks leven was geritualiseerd. Natuurlijk had dat iets verstikkends, maar het bood ook houvast en overzicht. En ik denk dat de meeste mensen daar meer behoefte aan hebben dan ze beseffen.’

Vandaar dat hij tot slot best de stelling aandurft dat échte obsessieve-compulsieve mensen minder last van hun stoornis zouden hebben als onze maatschappij weer wat meer ritualiseerde. ‘Let wel: ik zeg niet dat het aantal dwangstoornissen stijgt door het wegvallen van die rituelen. Daar zie ik geen aanwijzingen voor. Maar ik vermoed wel dat veel mensen die nu dwanggedrag ontwikkelen, minder die neiging zouden hebben als de maatschappij ze meer houvast bood. Ja, natuurlijk kun je ook binnen een strak gereglementeerde religie of politieke stroming nog ontsporen. Maar nu ontwikkelen deze mensen hun eigen individuele rituelen – en die dijen makkelijker uit doordat ze niet van buitenaf worden genormeerd.’

Persoonlijke verhalen van ‘alledaagse dwangers’

‘Klokken móéten gelijklopen’

Marianne (46) zet overal de klokken en kalenders gelijk:

‘Als ik ergens binnenkom, zoek ik automatisch eerst naar de kalender en de klok. Op mijn werk bijvoorbeeld: als ik zie dat de kalender op de kamer van een collega niet de juiste datum aangeeft, dan móét ik hem goed zetten. Als dat niet kan, blijft het me dwarszitten en ergeren. Dat vermindert pas als ik de kamer weer uitga.

Met klokken heb ik het ook: die moeten precies gelijklopen met de tijdsaanduiding op NOS Teletekst. Ik zou niet kunnen werken in een kamer waar de klok niet goed staat, dat leidt te veel af.

Ook thuis moet de klok in de woonkamer altijd precies gelijklopen. Als hij achterloopt, gaan er direct nieuwe batterijen in. Mijn wekker moet dan weer standaard 22 minuten voorlopen, dan heb ik wat speling bij het opstaan.

Waar het vandaan komt? Ik ben een gewoontemens, voor alles heb ik een vaste tijd. Als iemand op een feestje vraagt of ik een biertje wil, kijk ik altijd eerst op mijn horloge. Is het nog voor tien uur ’s avonds, dan neem ik spa.’

‘De was droogt beter als je ‘m op kleur hangt’

Magda (47) heeft een strikte volgorde voor wasgoed en knijpers:

‘Ik heb vier droogrekken op zolder. Ieder droogrek heeft zijn eigen soort wasgoed en kleur wasknijpers: de T-shirts hang ik op aan gele knijpers, de sportkleding aan groene, de dekbedden aan blauwe, de lange broeken aan rode. De kledingstukken op het droogrek moeten ook weer op kleur hangen: bijvoorbeeld eerst de gele shirts en daarachter de rode. Dat doe ik al zo lang als ik me kan herinneren.

Als mijn man de was ophangt en verkeerde kleuren knijpers gebruikt, word ik onrustig. Dan ruk ik de was eraf en hang het opnieuw “goed” op. Als de was verkeerd hangt, vind ik het er zelf niet netjes uitzien en ben ik bang dat anderen het ook een rommeltje zullen vinden. En ik heb, raar genoeg, het idee dat de was dan minder goed droogt.

Mijn “tic” breidt zich trouwens uit door het hele huis: alles ligt zo netjes dat de koningin ieder moment kan langskomen. In de kast liggen de kleren op kleur. En in de la moeten mesjes met een geribbeld snijvlak in een ander vak dan gladde mesjes. Als ik ergens op bezoek ben en zie dat alles door elkaar ligt, begint het van binnen te kriebelen. Op het moment dat ik weer thuiskom, denk ik: heerlijk, wat een rust!’.