In de begintijd van het onderzoek naar bezit en persoonlijkheid, probeerden onderzoekers een direct verband tussen deze twee te vinden. Zo werd bijvoorbeeld onderzocht of de typische bezitter van een Chevrolet een andere persoonlijkheid had dan de Ford-bestuurder. Dit bleek echter niet zo te zijn. Langzamerhand kwam men tot de ontdekking dat de persoonlijkheid niet direct terug te vinden is in iemands spullen, maar dat bezittingen een reflectie zijn van het imago dat iemand van zichzelf heeft of wil overbrengen. Met andere woorden: degene met een bruin leren bankstel hoeft niet direct andere karaktertrekken te hebben dan degene met het oranje Ikea-bankje, maar ze zullen verschillen in het beeld dat ze van zichzelf hebben en naar buiten brengen.

Het beeld dat mensen uitdragen, blijkt door anderen ook vrij goed opgepikt te worden. In onderzoek waarbij mensen bewoners op basis van hun interieur moesten beoordelen op onder andere intellectualiteit en individualisme, bleek dat de meningen van de beoordelaars vrij goed overeenstemden met die van de bewoners zelf. Ga maar na bij uzelf: wat voor soort bewoner stelt u zich voor bij een raam met zo’n triplex gans ervoor, zoals die een tijdje geleden overal oprezen? Als men u zou vertellen dat daar een hoogbejaarde, ongetrouwde hoogleraar filosofie woonde, zou u waarschijnlijk verbaasd opkijken. Het past namelijk niet bij het beeld dat zo’n gans blijkbaar uitdraagt.

Bezittingen zijn voor mensen dermate belangrijk, dat ze hun spullen zien als een deel van zichzelf. In verscheidene onderzoeken noemen mensen, als hun wordt gevraagd zichzelf te beschrijven, ook allerlei persoonlijke bezittingen op. Verlies of diefstal van deze spullen wordt dan ook gezien als verlies van een stuk van zichzelf, en veroorzaakt vaak heftige emotionele reacties. Een onderzoek waarin diefstal vergeleken werd met verkrachtingen, liet zien dat het soort stress en het gevoel dat inbreuk is gemaakt op je autonomie in beide gevallen optrad, ook al waren de gevoelens in het geval van verkrachting extremer. Bij inbraken vindt men het vaak een gruwelijk idee dat een vreemde in persoonlijke bezittingen heeft zitten wroeten. De reactie van iemand wiens fiets was gestolen, toont de persoonlijke, symbolische betekenis die de fiets voor hem heeft: ‘Op deze fiets werd ik voor het eerst verliefd- En jij haalde dat van me weg. Je hebt een deel van mijn leven gestolen. Het is niet alleen maar een stuk metaal dat je weer kunt verkopen- Je ging er vandoor met mijn herinneringen, mijn transport en mijn plezier.’

Omdat er zo’n sterk verband bestaat tussen bezit en persoonlijke identiteit, zal de nieuwe bewoner van een huis altijd eerst het huis opruimen, schoonmaken, verven en opnieuw inrichten voordat hij er intrekt. Tweedehands auto’s worden voor de verkoop eerst anoniem gemaakt: niemand wil een auto waarin nog het doosje zuurtjes en de bungelende mascotte van de vorige eigenaar te vinden zijn.

Ook moeten we nieuwe voorwerpen altijd een tijdje gebruiken voordat we het gevoel hebben dat ze echt van ons zijn. Het duurt even voordat ze ‘gepersonaliseerd’ zijn, dat wil zeggen, voordat ze deel van onszelf uitmaken. Na een vakantie moeten mensen vaak ook weer wennen aan hun bezittingen. Je ziet mensen dan hun spullen aanraken en verplaatsen, zodat ze weer ’teruggewonnen’ worden.

Aktetassen

Bezittingen zijn niet alleen een uiting van iemands identiteit, ze fungeren ook als bevestiging van die identiteit. Als anderen direct kunnen zien wat je wilt overbrengen, en daar positief op reageren, kan dit iemand bevestigen in het beeld dat hij van zichzelf heeft of wil hebben. Dit is belangrijker naarmate iemand onzekerder is over die identiteit. Zo bleek uit een onderzoek dat rechtenstudenten veel meer waarde hechtten aan het tonen van uitingen van hun identiteit als (aankomend) jurist, door middel van bepaalde kleren, dure horloges en auto’s, dan gevestigde juristen. Evenzo kochten eerstejaars studenten meer spullen waarop het teken van hun universiteit was afgebeeld (zoals t-shirts en tassen) dan ouderejaars.

De Amerikaanse psycholoog Kron bevestigt dat mensen hun onzekerheid over hun identiteit proberen te verminderen met materiële objecten. Hij merkt op dat mensen in onze moderne, gefragmenteerde maatschappij allerlei tijdelijke en veranderlijke rollen moeten aannemen. Omdat we ons in verschillende situaties steeds verschillend gedragen, missen we soms een gevoel van een continue identiteit, terwijl we juist wel behoefte hebben aan een stabiel beeld van onszelf. Volgens Kron geven objecten ons deze stabiliteit, door hun concreetheid en hun onveranderlijkheid. Ze geven een gevoel van oriëntatie en continuïteit en herinneren ons aan onze persoonlijke geschiedenis.

Bezittingen worden ook gebruikt om mankementen in het zelfbeeld te compenseren. Zo bleek dat economiestudenten die minder kans hadden op een succesvolle carrière, bijvoorbeeld omdat ze lage cijfers haalden, meer behoefte hadden aan carrièresymbolen, zoals een aktetas en kostuum. Het eigen ego wordt een stukje opgekrikt als anderen met respect reageren op dit soort statussymbolen. Bovendien kunnen materiële zaken het gevoel geven dat je controle hebt over je omgeving.

Hamers en theeserviesjes

Hoe ontwikkelt die associatie tussen objecten en identiteit zich? Het blijkt dat de basis hiervoor al in de kindertijd wordt gelegd. De meeste peuters hebben wel een knuffelbeest of -lapje, het eerste bezit dat vaak van onschatbare waarde is. Het knuffelbeest geeft een gevoel van veiligheid, en staat hiermee symbool voor de verzorger, die niet altijd aanwezig is. Zo krijgen bezittingen al heel vroeg symbolische waarde.

Langzamerhand ontdekken jonge kinderen hun eigen identiteit, dat wil zeggen, ze ontdekken dat ze aparte individuen zijn die zich onderscheiden van anderen. Objecten spelen hierin een grote rol. Iedere ouder kent de ruzies tussen jonge kinderen over hun speelgoed. De behoefte om hun eigen bezittingen af te schermen van anderen, is een ontwikkelingsfase waarin kinderen via het onderscheid tussen ‘mijn’ en ‘jouw’, hun eigen identiteit vaststellen. Dit is het belangrijkst voor kinderen tot een jaar of vier. Ouders spelen hierin een grote rol door hun kinderen telkens te verbieden aan andermans spullen te zitten. Zo leren kinderen wat van anderen is, en wat van henzelf. Op deze manier worden objecten dus gebruikt om de grens te leren trekken tussen zichzelf en de rest van de wereld.

Oudere kinderen leren snel het verband tussen bezittingen en identiteit. Ze horen in het sprookje dat het prinsesje dat in het grote, mooie kasteel woont, heel mooi, slim en avontuurlijk is. Zo leren kinderen dat bezittingen informatie kunnen geven over het karakter van de bezitter. Ook uit eigen ervaring ontdekken ze het verband dat hun omgeving legt tussen persoonlijkheid en bezittingen: het jochie dat met zijn plastic hamertje speelt zal worden geprezen om zijn kracht en handigheid, het meisje dat met haar serviesje thee schenkt voor de visite, wordt bewonderd om haar vriendelijkheid en gastvrijheid. Zo dient speelgoed om identiteiten te bestendigen en traditionele rollen aan te leren.

Elke levensfase zijn eigen speelgoed

De psycholoog Kamptner legt een verband tussen de verschillende betekenis die bezit voor elke leeftijdsgroep heeft, en het beroemde model van de psycholoog Erik Erikson. Erikson beschrijft de verschillende leeftijdsfasen die mensen in hun leven doormaken. Elke leeftijdsgroep heeft zijn eigen uitdaging of crisis. Als deze op een bevredigende manier opgelost wordt, is er sprake van een gezonde ontwikkeling. De functies die bezittingen in elke leeftijdsfase hebben, komen overeen met de uitdagingen die iedere fase met zich meebrengt.

Zo is volgens Erikson de crisis in het eerste levensjaar de strijd tussen vertrouwen en wantrouwen. Als deze fase goed verloopt, onwikkelt het pasgeboren kind een gevoel van vertrouwen en optimisme. Zoals eerder gezegd, helpt het knuffelbeest hier een handje mee.

Tijdens de daaropvolgende levensfase moet het kind een gevoel van onafhankelijkheid en controle ontwikkelen. De favoriete bezittingen van kinderen in deze leeftijdscategorie, namelijk speelgoed en sportspullen, ondersteunen deze taak. Een puzzel in elkaar kunnen zetten of de voetbal in de gewenste richting schoppen, geeft kinderen een gevoel van controle en vertrouwen in hun eigen kunnen.

Kinderen in de lagere school leeftijd, leren de vaardigheden die de maatschappij belangrijk vindt. Niet alleen lezen, schrijven en motorische vaardigheden, maar ook verantwoordelijkheidsgevoel en sociale vaardigheden. Als dit lukt, ontwikkelt het kind een gevoel van bekwaamheid. Het speelgoed van het kind draagt bij aan al deze leerdoelen. Er is speelgoed om de cognitieve vaardigheden te ontwikkelen, zoals lego, en speelgoed om te leren samenwerken, zoals een springtouw. Bovendien krijgen kinderen verantwoordelijkheidsgevoel als hun geleerd wordt om zorgvuldig met hun spullen om te springen.

Voor adolescenten is de grootste uitdaging volgens Erikson het ontwikkelen van een eigen, autonome identiteit. Jongeren verwijzen vooral naar zichzelf als ze het over hun favoriete bezittingen hebben, en niet zozeer naar de sociale banden die deze voorwerpen symboliseren, zoals volwassenen doen. In onderzoek geven ze vooral aan hoeveel plezier ze hebben in het luisteren naar hun cd’s en hoe belangrijk hun spullen zijn voor hun eigen identiteit. Voor pubers is het zoals bekend zeer belangrijk om precies de juiste kleren, muziek en brommer te hebben, zodat het voor henzelf en voor anderen duidelijk is tot welke groep ze behoren.

Verwijzen deze jongeren nog vooral naar zichzelf als ze het over hun spullen hebben, de oudere jongeren refereren steeds meer naar de sociale banden die hun foto’s, auto’s en juwelen symboliseren. Dit past ook weer in het model van Erikson, die aangeeft dat jonge volwassenen vooral voor de taak staan om intieme, langdurige relaties met anderen aan te knopen.

Herinneringen

Hoe ouder de mens wordt, des te belangrijker foto’s en juwelen worden. Ouderen leggen meer dan jongeren nadruk op de sociale relaties die zich weerspiegelen in hun bezit, en op de herinneringen die ermee geassocieerd worden. Ook dit is in overeenstemming met Eriksons model, waarin staat dat de belangrijkste taak van de middelbare leeftijd de zorg voor anderen en toekomstige generaties is.

Bejaarden kijken meer dan alle andere leeftijdsgroepen terug op hun leven, en hun spullen zijn zeer belangrijk. Veel dingen waar men normaliter zijn identiteit aan ontleent – sociale contacten, beroep, fysieke en mentale capaciteiten – worden op zeer hoge leeftijd minder vanzelfsprekend of vallen helemaal weg. Het is dus logisch dat bejaarden meer waarde hechten aan hun foto’s, hun meubels, hun boeken en prullaria, omdat deze herinneren aan vroeger en een gevoel van continuïteit bieden.

Overigens zijn er grote cultuurverschillen in het belang dat bezittingen hebben voor de eigen identiteit. Zo blijkt uit een onderzoek onder stammen op het platteland van Nigeria, dat de mensen daar uit zichzelf niet zo gauw materiële bezittingen opnoemen als hun wordt gevraagd naar hun meest favoriete bezit. Zij verwijzen eerder naar hun kinderen, hun landgoed of hun Koranstudies. Bovendien verwijzen ze niet zoals de Amerikanen naar de sociale of persoonlijke bindingen die de objecten symboliseren, maar meer naar de spirituele waarde, geldwaarde en prestige die ermee verbonden zijn. Overigens is dit al aan het veranderen onder de jongere generatie, die meer naar de westerse levensstijl neigt. Zo zal er misschien ooit in een plattelandsdorpje in Nigeria een triplex gans voor het raam staan.