0-4 jaar
Hé, dat ben ik!
Wat heb je nodig?
Spiegel
Gekleurde sticker
Wat moet je doen?
Plak stiekem een gekleurde sticker op het gezicht van je kind, bijvoorbeeld op het voorhoofd. Zet je kind vervolgens voor de spiegel.
Wat is de reactie van je kind?
Is je kind jonger dan achttien maanden? Dan heeft het waarschijnlijk niet door dat er iets vreemds op zijn gezicht zit. Als je kind ouder is, zal het opzoek gaan naar de sticker.
Wat is de verklaring?
Het duurt even voordat kinderen beseffen dat ze naar hun eigen spiegelbeeld kijken, en dat er geen andere persoon achter het glas zit. Baby’s jonger dan drie maanden kun je nog niet boeien met spiegelbeelden. Met vier maanden proberen baby’s het spiegelbeeld aan te raken, maar begrijpen ze nog niet dat het een reflectie is. Als ze tien maanden oud zijn, begrijpen ze al meer van het mysterie dat spiegel heet: wanneer je achter je kind langzaam een voorwerp laat zakken terwijl het in de spiegel kijkt, zal het achter zich reiken. Maar pas als ze tussen de 15 en 18 maanden zijn, zullen kinderen geneigd zijn dat leuke jongetje of meisje achter de spiegel te gaan zoeken.
De stickertest, waarvoor kinderen vanaf achttien maanden ‘slagen’, werd in de jaren zeventig ontwikkeld door Gordon Gallup om het zelfbewustzijn van chimpansees te onderzoeken. Als je kind met vlag en wimpel slaagt voor deze test, zal het bij de vraag: ‘Wie zie je daar in de spiegel?’ op zichzelf wijzen. Binnen een paar maanden zal het zijn eigen voornaam zeggen, en vanaf ongeveer 26 maanden: ik.
Een ingewikkelder variant op Gallups test laat kinderen de sticker met behulp van videobeelden opsnorren. Onderzoekers maakten opnames van spelende twee-, drie- en vierjarigen, terwijl iemand hen af en toe op het hoofd klopte. Stiekem plantte de onderzoeker tijdens deze aanrakingen een sticker op het hoofd van de kinderen. Daarna bekeken de peuters en kleuters de opnames van zichzelf, waarin duidelijk te zien was dat de onderzoeker een grote sticker op hun hoofd plakte. Geen enkele tweejarige zocht op zijn eigen lijf naar de sticker, alleen de vierjarigen deden dit consequent.
1-2 jaar
Weg is weg, toch?
Wat heb je nodig?
Knuffel
Handdoek
Wat moet je doen?
Verstop, terwijl je kind toekijkt, de knuffel onder de handdoek. Je kunt de knuffel ook gedeeltelijk laten verdwijnen.
Wat is de reactie van je kind?
De eerste drie tot vier maanden van zijn leven zal je kind niet actief op zoek gaan naar de vermiste knuffel en iets anders gaan doen – zijn speelgoed is immers verdwenen. Is je kind tussen de vier en acht maanden oud, dan speurt het waarschijnlijk alleen naar het knuffeldier als het gedeeltelijk is verborgen. Vanaf acht tot twaalf maanden zullen kinderen het knuffelbeest ook proberen op te sporen als het helemaal onzichtbaar is.
Wat is de verklaring?
Een knuffel houdt niet op te bestaan doordat je hem niet langer ziet, net als een rammelaar niet verdwenen is wanneer je hem niet langer hoort of voelt. Jean Piaget, de vader van de ontwikkelingspsychologie, ontdekte dat kinderen door verschillende stadia gaan voordat ze dit begrijpen. Het besef dat iets bestaat onafhankelijk van het feit dat je het waarneemt, wordt ook wel ‘objectpermanentie’ genoemd.
Zelfs als je kind altijd op zoek gaat naar verstopte voorwerpen, is het deze objectpermanentie nog niet helemaal meester. Wanneer je namelijk meerdere verstopplekken gebruikt – je verbergt de knuffel eerst een paar keer onder een handdoek en daarna onder een kussen –, zal je kind dáár kijken waar hij het voorwerp het vaakst heeft teruggevonden. Onder de handdoek dus. Dat de knuffel ook onder het kussen kan liggen, begrijpen kinderen pas als ze tussen de twaalf en achttien maanden oud zijn. De laatste hindernis overwint je kind volgens Piaget als het tussen de achttien maanden en twee jaar oud is. Wanneer je dan een voorwerp stiekem verplaatst van de ene naar de andere verstopplek, zal het kind – in tegenstelling tot jongere kinderen – niet zó in de war raken dat het stopt met zoeken. Het beseft: als de knuffel niet hier is, moet hij op een andere plek zijn.
3-4 jaar
Ik denk dat jij denkt…
Wat heb je nodig?
Doos
Koffer
Tennisbal
Derde persoon
Wat moet je doen?
Zet de doos en de koffer op tafel. Vraag of de derde persoon de tennisbal in de koffer wil stoppen en verzoek hem vervolgens de kamer te verlaten. Terwijl deze persoon weg is, laat je je kind de tennisbal verplaatsen van de koffer naar de doos. Haal de derde persoon terug naar de kamer en vraag je kind op welke plek hij of zij naar de tennisbal zal gaan zoeken.
Wat is de reactie van je kind?
In de doos, zal je kind waarschijnlijk antwoorden als het jonger is dan viereneenhalf jaar. Oudere kinderen zullen meestal de juiste plek aanwijzen, de koffer.
Wat is de verklaring?
Om het juiste antwoord op deze vraag te geven, moet je kind beseffen dat anderen (en hijzelf) er verkeerde ideeën op na kunnen houden. Het kind moet hiervoor onderscheid kunnen maken tussen de fysieke realiteit en wat zich in iemands hoofd afspeelt.
Driejarigen hebben moeite om dit te begrijpen. Wanneer je hun bijvoorbeeld een luciferdoosje laat zien met daarin een knoop, en je ze achteraf vraagt wat ze dachten wat in het doosje zat voor het openging, zullen ze ‘een knoop’ antwoorden. Vierjarigen begrijpen daarentegen beter dat zij – en anderen – iets kunnen geloven wat niet waar is. Al dit soort kennis die we hebben over onze gedachtewereld en die van anderen, wordt door psychologen ook wel ‘theory of mind’ genoemd.
Het experiment met de tennisbal gaat nog iets verder dan het besef dat anderen er verkeerde ideeën op na kunnen houden, omdat het kind zich ook moet realiseren dat onze ervaringen invloed hebben op wat we denken. Een driejarige snapt nog niet dat datgene wat hij zag, niet door iederéén gezien is, en denkt dus dat de derde persoon ook wel weet dat de tennisbal is verplaatst.
4-7 jaar
Water kan groeien
Wat heb je nodig?
Twee dezelfde lage, brede glazen
Eén hoog, smal glas
Water of een andere vloeistof
Wat moet je doen?
Vul de twee identieke glazen met dezelfde hoeveelheid vloeistof. Laat de glazen aan je kind zien en vraag of er in beide glazen evenveel zit. Als je kind bevestigend antwoordt, giet je, terwijl je kind kijkt, de vloeistof uit een van de glazen over in het hoge, smalle glas. Het lege glas zet je weg. Vraag nu aan je kind of de twee overgebleven glazen dezelfde hoeveelheid vloeistof bevatten.
Wat is de reactie van je kind?
Kinderen van vier of vijf jaar zullen zeggen dat het hoge, smalle glas meer vloeistof bevat. Als je ze vraagt waarom ze dat denken, zullen ze zeggen dat het glas hoger is, groter is, of zelfs dat er meer vloeistof in zit doordat je hem van het ene in het andere glas hebt gegoten. Kinderen van zes of zeven begrijpen meestal wel dat er in beide glazen evenveel vloeistof zit.
Wat is de verklaring?
Met dit experiment van ontwikkelingspsycholoog Jean Piaget onderzoek je of je kind het begrip ‘conservatie’ begrijpt. Snapt je kind dat wanneer iets andere uiterlijke kenmerken heeft, dit niet hoeft te betekenen dat andere eigenschappen ook veranderen? Een touw krimpt niet als je het oprolt, en de hoeveelheid vloeistof blijft gelijk als je hem overgiet van een breed naar een smal glas.
Dat jonge kinderen dit niet begrijpen, komt volgens Piaget doordat ze beperkte aannames hebben. Ze letten bijvoorbeeld alleen op de meest in het oog springende eigenschap van het glas, en dat is in dit geval de hoogte. Hierdoor zien ze niet dat het glas ook smaller is. Ook snappen jonge kinderen niet dat het proces omkeerbaar is, en het water weer kan worden teruggegoten in het lage, brede glas. Daarbij beseffen ze niet dat er tijdens het proces geen water bij of af is gegaan.