Op de middelbare school bij biologie leerden we een plant determineren. Een hoop werk waar ik het nut niet van inzag. Planten en bloemen zijn mooi, wat maakt het uit hoe ze heten? Ik had een hekel aan school. In mijn dagboek staat: ‘Mijn huiswerk is af. Engels was een eitje, wiskunde schrijf ik van Joke over, en biologie kan ik morgen onder Nederlands doen.’

Het is allemaal nog goed gekomen met me, maar laatst bekroop me weer eens dat oude ‘wat heb ik eraan’-gevoel toen ik naar een congres ging over emoties. Dankzij het gebruik van hersenscans (fmri) zouden we nu wel veel weten over waar ‘het’ gebeurt in het brein. Eindelijk greep op die onbeheersbare emoties, dacht ik, en bezocht vele onderzoekspresentaties met mooie plaatjes van hersengebieden die oplichtten als mensen boos of bang waren. Maar na afloop voelde ik me onvoldaan. Nu wist ik ‘waar het zat’. Maar begreep ik er ook meer van?

Later las ik een interview waarin een onderzoeker zei: fmri-onderzoek is zoiets als bestuderen hoe het er in een bedrijf aan toegaat door van buitenaf te kijken wanneer de lichten aangaan in welke kamers. Je weet dan waar de actie is, maar je weet niet wát er gebeurt en waarom. Je bent niet binnen, je kunt niet meekijken, geen vergaderingen bijwonen. In wezen weet je niks.

Maar het is wel heel objectief en betrouwbaar. Mensen vinden onderzoeksresultaten – ook nepresultaten met flauwekul – zelfs geloofwaardiger wanneer die vergezeld gaan van interessant klinkend neuro-jargon of plaatjes van hersenscans.* Vage, onzichtbare psychologische processen krijgen dan opeens concrete gestalte. Als je kunt aanwijzen waar het zit in de hersenen, is het écht.

Ooit werd de Leidse hoogleraar Buikhuisen weggepest omdat hij de biologische determinanten van agressie onderzocht. Hij werd antiekhandelaar. Vandaag de dag zou hij een gevierd wetenschapper zijn en in alle talkshows gevraagd worden, zoals Dick Swaab. De breinboeken zijn niet aan te slepen; wat Buikhuisen in de jaren zeventig wilde zeggen is nu hot. We zijn gefascineerd door onderzoek waaruit hersenactiviteit blijkt vóórdat je een beslissing neemt: fmri-scans laten zien dat het brein al gekozen heeft voordat je dit zelf beseft. Alsof de hersenen het al weten, en je daarna de illusie hebt dat je zelf kiest. Maar hallo, van wie zijn die hersenen eigenlijk? Mijn collega Daniel Wigboldus zei het laatst heel mooi: ‘Als ik een beslissing neem, dan mag ik toch hopen dat daar enige hersenactiviteit aan voorafgaat.’

Weten waar die activiteit precies plaatsvindt helpt ons geen mallemoer om onze emoties te managen of betere beslissingen te nemen. Wat wél helpt is een veel intrigerender inzicht uit breinonderzoek: dat onze hersenfuncties altijd in ontwikkeling zijn en zich aanpassen aan wat we doen. Inderdaad, we zijn ons brein: dus het brein ‘bepaalt’ niet wat we doen, denken en voelen; het ís wat we doen, denken en voelen, en wordt daar ook mede door beïnvloed. Het versterkt verbindingen die we vaak gebruiken, terwijl wegen die we nooit bewandelen degenereren. Zoals paadjes in het bos, die breder of smaller worden afhankelijk van hoe vaak ze worden belopen.

Dát vind ik nou interessant: dat alles wat we doen – onze keuzes, relaties, gewoontes – invloed heeft op ons brein. Had ik maar beter mijn best gedaan op school, dan had ik nu een wiskundeknobbel kunnen hebben.

* Brain images make inaccurate science news trustworthy, podcast 7 april 2008, www.scientificamerican.com