Help, hoe kom ik van mijn kinderen af? Een nieuwe verzuchting: jongeren zouden het prima vinden zich nog jarenlang thuis te laten verzorgen, ook al zijn ze eigenlijk op de leeftijd dat ze best op eigen benen kunnen staan. Ze krijgen thuis immers alle vrijheid: er zijn geen strenge huisregels meer, ze kunnen doen en laten wat ze willen, vrienden en vriendinnen meenemen en ermee slapen indien gewenst, roken, laat thuis komen, enzovoort. Vader en moeder betalen en zorgen. En vragen zich af wanneer die lange slungels eindelijk eens een kamer gaan zoeken.

‘Ouders hebben ook ruimte nodig,’ zegt Else-Marie van den Eerenbeemt, gezinstherapeute. ‘Er zijn ouders die dat gevoel inderdaad krijgen: help, hoe krijg ik mijn kinderen de deur uit? Hun kinderen zien de noodzaak van het vertrekken niet in.

Vroeger, in de tijd van de bevelshuishouding, begon het grote leven als je achttien was. Nu wonen de kinderen als het ware samen met hun ouders in een onderhandelingshuishouding. Het kan heel ver gaan. Ik hoorde over een jongen van amper achttien jaar die in paniek naar beneden kwam en zei: -Mama kun je even komen helpen, het condoom is gesprongen.” We hebben het wel over een bepaalde

groep natuurlijk: mensen met grote huizen, met een luxe bestaan waar de kinderen ook rustig kunnen blijven zitten. Vaak voeren de kinderen als excuus aan dat ze geen kamer kunnen krijgen, maar eigenlijk vinden ze het wel best zo.’

Ze zet er een kritisch vraagteken bij. ‘Echte vrijheid is dat natuurlijk niet. Je ouders zijn je gelijke niet, de relatie is altijd asymmetrisch. Kinderen tasten grenzen af en hopen altijd dat ouders die grenzen ook werkelijk hebben. Ik heb een jongen van zeventien horen zeggen: -Het ergste was dat mijn moeder niet eens merkte of ik ’s nachts thuis kwam of niet.”‘

Arianne Baanders, gezinssociologe, promoveert op het onderwerp ‘Uit huis gaan van jongeren.’ Ze relativeert: ‘Het idee dat je ze het huis niet uit krijgt, ben ik in mijn onderzoek wel tegengekomen in uitspraken als: Ik woon hier best, waarom zou ik vertrekken? Maar niet in empirisch materiaal.’

Volgens het CBS zijn er tussen 1989 en 1993 juist meer jongeren op kamers gaan wonen om te studeren: drie procent in ’89, zes procent bij de jongens en zeven bij de meisjes in ’93; het totale aantal thuisverlatende jongeren is nog hoger. Ook de gemiddelde leeftijd waarop jongeren het huis verlaten, is na een kortdurende stijging in de jaren tachtig nu weer aan het dalen.

‘Dat jongeren het huis niet uit te branden zouden zijn, is misschien meer een idee dat te maken heeft met de stemming die er publiekelijk heerst,’ oppert Baanders. ‘Het hoort bij het mediabeeld van die gemakzuchtige, asociale jongeren van tegenwoordig, die alles mogen en zich liever laten verzorgen dan voor zichzelf te zorgen.’

Meisjes vrijer Het idee dat kinderen wel erg lang blijven plakken, past ook in het moderne beeld van vrouwen, die wel wat anders te doen hebben dan achter hun grote kinderen aan lopen en niet zitten te wachten op verlenging van hun moederlijke zorgtaken. Het empty nest syndrome is er niet bij voor werkende en volop maatschappelijk participerende moeders van middelbare leeftijd. Maar vroeger zullen er toch ook wel ouders geweest zijn die zich bezorgd afvroegen wanneer hun kinderen echt zelfstandig werden?

‘Je mag het nu zeggen en alleen al het zeggen ontlast,’ zegt pedagoge Els Peters. Zij promoveerde op het onderwerp ‘levenslooporiëntatie van verschillende generaties vrouwen’: oudere generaties vrouwen die terugkijken op hun jeugd in de jaren veertig, vijftig en zestig, en jongere generaties die praten over volwassen worden in de jaren tachtig en negentig.

Peters: ‘De materiële mogelijkheden en verwachtingen vanuit de samenleving maken het voor meisjes in deze tijd makkelijker om zich op een andere manier los te maken dan vroeger. Voor hun moeders gold: je ging uit huis als je trouwde. Meisjes uit hogere milieus gingen even op kamers voor hun studie, maar kwamen daarna weer naar huis, tot hun huwelijk. In de jaren zestig kwam samenwonen nog maar bij een kleine groep voor, die trend zette pas door in de jaren zeventig. Samenwonen is nu een soort standaardstap in de levensloop geworden.’

Kleine conflicten Hoe zit het dan werkelijk met de vrijheidsdrang en de wens om volwassen en zelfstandig te worden bij de jongeren van nu?

Baanders: ‘De belangrijkste reden om het ouderlijk huis te verlaten die de jongeren in mijn onderzoek opgaven, is behoefte aan zelfstandigheid en meer vrijheid. Dus je ziet: hoeveel vrijheid ze thuis ook hebben, het gaat toch om het losmaken van de ouderlijke invloed. Als je overal over moet praten voordat het mag, ben je nog niet echt vrij.

Van onderhandelingsmodellen moet je je ook losmaken.’

Moet er tegenwoordig nog geknokt worden voor die vrijheid? Of gaat het loskomen van het ouderlijk gezag soepeler en minder schoksgewijs dan veel ouders van middelbare leeftijd zich herinneren uit hun eigen jeugd? Baanders over haar onderzoek: ‘Conflicten spelen een rol, maar geen grote. Voor minder dan drie procent is ruzie de belangrijkste reden en tien procent stelt dat conflicten wel meespelen in de beslissing, maar niet de voornaamste reden vormen. Vroeger in de autoritaire opvoeding waren er niet zoveel openlijke conflicten. Die zijn er nu misschien zelfs meer dan toen, want alles moet uitgesproken worden. Maar de conflicten zijn niet hooglopend.’

Moeders remmen niet Ook Peters constateerde dat een autoritaire opvoeding op het oog met minder ruzies gepaard ging. ‘Veel vrouwen uit de oudere generatie zeggen: Er waren geen conflicten. Niet dat ze het eens waren met hun ouders, maar de wil van die ouders was wet. Er waren vaste regels, dwingende afspraken. Voor die generatie gold: dat was nu eenmaal zo, je legde je er bij neer. Je keek uit naar het moment waarop je uit huis kon gaan – dan kon je je eigen leven inrichten. Dat was dan meteen het getrouwde leven, met een partner, maar het was een eigen leven. Vooral als het thuis strikt was geweest, zeggen ze: Toen waren we eindelijk vrij en konden we het allemaal totaal anders gaan doen.’

In de jaren zestig en zeventig nemen de openlijke conflicten tussen moeders en dochters al toe, constateerde ze. Peters: ‘Het ging meestal om fatsoensregels, om waarden en normen, zaken als kleding, spreekstijl, tijd van thuis komen, de omgang met jongens. Uit huis gaan was de enige manier om eraan te ontkomen, want je had je toch neer te leggen bij de regels van je ouders.’

Jonge mensen van nu hebben minder sterk de neiging om zich af te zetten tegen de waarden en normen van hun ouders, denkt ze. Maar dat komt omdat onderhandelen respect voor verschillende waarden en normen veronderstelt, en er tegen de tijd dat ze het huis uitgaan, al jarenlang discussies zijn gevoerd over het waarom van die normen. Een deel van het ‘afzet-werk’ zou je kunnen stellen, is al gedaan.

‘Wederzijds onderhandelen is werk,’ zegt Peters. ‘Vooral in de middelbare-schoolleeftijd zijn er voor meisjes toch nog altijd striktere regels dan voor jongens. Ook voor de jongens zijn de regels in die periode overigens strenger dan daarna. Ouders hechten er veel belang aan te zorgen dat hun kinderen een diploma halen, daarna kunnen de kinderen het bij wijze van spreken zelf uitzoeken.’

Daarbij komt dat meisjes hun moeders niet meer hoeven te ervaren als een remmende invloed, maar als steun. Peters: ‘Juist veel moeders ondersteunen hun dochters en stimuleren die om gebruik te maken van de mogelijkheden en keuzes die ze hebben. Niet te snel gaan werken, zeggen ze, ga eerst nog maar een opleiding doen. En ook: bind je niet te snel, kijk nog even rond.’

Hebben jonge mensen het dan gemakkelijker dan vroeger? Dat zou een voorbarige conclusie zijn. Peters: ‘Dat voortdurend onderhandelen vereist veel van jongeren. Je moet steeds legitimeren of verdedigen waarom je het niet met je ouders eens bent. Het vereist zelfstandigheid. Het is fijn dat er niet meer zo bot gezegd wordt: Het gebeurt niet, omdat ik het verbied. Maar zowel voor ouders als voor kinderen is het een constant proces van uitleggen, argumenten aandragen, weerleggen, compromissen sluiten.’

Ingewikkeld leven Ook na het verlaten van het ouderlijk huis is het leven voor jongeren van nu niet alleen maar makkelijker dan vroeger geworden. Toegegeven, voor meisjes gelden niet meer zulke strikte verwachtingen omtrent fatsoen, en hun materiële mogelijkheden zijn verbeterd.

‘Aan de andere kant is het ook moeilijker voor jongeren,’ zegt Peters. ‘Zelfstandig wonen is nu een normale stap in de ontwikkeling naar volwassenheid en ze worden geconfronteerd met een nieuwe belasting. Getrouwd zijn, zoals vroeger, was duidelijk en overzichtelijk. Nu zijn ze niet getrouwd maar bezig met hun studie of opleiding. Dat brengt onzekerheid mee over de keuzes die ze maken, over hun prestaties. Daarbij wonen ze op kamers, moeten voor zichzelf zorgen, hun eigen huishouding voeren, budgetteren, rondkomen van een studiebeurs. Tegelijkertijd moeten ze een sociaal netwerk onderhouden en op een nieuwe manier met hun ouders leren omgaan, want die relatie moeten ze ook goed houden. Daarnaast moeten ze ook in hun studie zelfstandigheid leren. Het is allemaal wel leuk en een uitdaging, maar het is ook ingewikkeld.’

De zorg van kinderen Else-Marie van den Eerenbeemt weet vanuit haar docentschap aan de Hogeschool van Amsterdam, dat er nog een reden is waarom een deel van de jongeren het in deze tijd niet noodzakelijkerwijze makkelijk heeft. ‘Veel kinderen zijn de zorgdragers voor hun ouders geworden,’ zegt ze. ‘Het is een van de grote omdraaiingen van onze tijd: het kind wordt ouder en de ouder wordt kind. Zulke jongeren blijven vaak langer thuis wonen, uit zorg voor die ouders. Het zijn de kinderen die te snel zelfstandig hebben moeten worden, kinderen van tobbende alleenstaande moeders, of kinderen uit gezinnen waar geweld gebruikt wordt tussen de ouders of tegen jongere broertjes en zusjes. Zo’n kind is misschien al heel jong het huis uit, maar komt later weer terug omdat het geen rust heeft, zich zorgen maakt over thuis. Een decaan vertelde over een meisje dat elke dag van Wageningen naar Roermond reisde omdat haar moeder multiple sclerose had en niemand anders haar kon verzorgen. Zonder dat iemand haar daar waardering voor gaf. Soms ‘gebruiken’ kinderen zelf een ziekte, bijvoorbeeld de ziekte van Pfeiffer is een klassieker, om met goed fatsoen weer naar huis te kunnen, als legitimatie om te kijken of het thuis wel goed gaat. Een van de decanen vermoedde dat het vaak om die reden is dat deze studenten ziek worden.’

Jongeren met een dergelijke achtergrond moet je zeker niet stimuleren om abrupt te breken met hun ouderlijk huis, stelt Van den Eerenbeemt. ‘Losvechten bestaat niet, vrij worden van je ouders kan alleen in verbondenheid. Het meest existentiële dat er bestaat in je leven loslaten, dat kan eenvoudig niet. Amputatie geeft fantoompijn. Vrijheid kun je alleen verdienen door passende zorg te geven. En wat passende zorg is, dat wordt bepaald in de relatie zelf.’