‘Voor zover wij weten, zijn wij de enige eeneiige tweeling in Nederland die uit elkaar is gehaald,’ zeggen Peter en Erik (40). Hun geschiedenis begint in een welgestelde Groningse familie in de jaren zestig. Een jonge vrouw uit die familie had een verhouding met een getrouwde man en raakte zwanger. Haar ouders vonden dit zo’n schande dat ze haar tot de bevalling op zolder verborgen hielden voor de buitenwereld. Peter: ‘Onze moeder wilde ons niet afstaan, maar haar ouders drongen erop aan. Na drie maanden is ze door de knieën gegaan: “Ik sta ze af, maar op voorwaarde dat ze bij elkaar blijven”.’

Eén ei, twee individuen

Eén ei, twee individuen

Eeneiige tweelingen zijn populaire onderzoeksobjecten. Ze hebben immers precies dezelfde genen, en k...

Lees verder

‘Dat gebeurde dus mooi niet,’ vult Erik aan. De Kinderbescherming besloot Erik en Peter uit elkaar te halen en bij verschillende adoptiegezinnen onder te brengen. Peter groeide op in een boerenfamilie in het Noord-Groningse dorpje Middelstum; Erik 40 kilometer verderop, in een lerarengezin in Westerlee, onder de rook van de provinciestad Winschoten. Peter en Erik hebben naderhand weleens aan de Kinderbescherming gevraagd waarom ze uit elkaar zijn gehaald, maar daar kregen ze nooit echt antwoord op. Peter vermoedt dat het te maken had met de ideeën die toen heersten over tweelingen. ‘De opvatting in die jaren was dat je tweelingen zo veel mogelijk verschillend moest opvoeden, om ze elk de ruimte te geven hun eigen persoonlijkheid te ontwikkelen.’ ‘Bullshit,’ zegt Erik. ‘Het slaat toch nergens op twee identieke broers uit elkaar te scheuren?’

De adoptieouders van zowel Peter als Erik wisten dat ze een tweeling waren, maar hielden het geheim voor de jongens – op advies van de Kinderbescherming. ‘Vertel het de kinderen pas als ze eraan toe zijn’, luidde de vage opdracht. Hun adoptieouders kwamen er nooit aan toe het uit eigen beweging te vertellen, want op zijn 17de ontdekte Erik zelf dat hij een tweelingbroer had. Erik: ‘Een van mijn beste vrienden vroeg toen we het over zijn broer hadden: “En hoe is het met joúw broer?” Ik zei: “Rot op man, ik héb helemaal geen broer.” Maar hij wist zeker dat ik een broer had. Bleken zijn ouders, die bevriend waren met mijn adoptieouders en van de situatie op de hoogte waren, hem verteld te hebben dat ik een tweelingbroer had die ergens anders woonde. Zijn ouders wisten niet dat ik het zelf nog niet wist. Enfin, toen hebben mijn ouders het mij dus verteld. Dat was wel een schok, hoor.’

Als in een film

Eriks ouders belden die van Peter voor een afspraak. Peter en zijn ouders reden naar Eriks huis. Die eerste ontmoeting staat hen nog helder voor de geest. Peter: ‘Het was bizar. Dan bel je aan en gaat de deur open, en staat daar ineens je spiegelbeeld.’ Erik: ‘Alsof je naar een film over jezelf kijkt, maar dan echt.’

Erik en Peter werden niet emotioneel, zoals op tv, bij Spoorloos en Vermist. Dat ligt niet in hun aard. Peter: ‘Neuh, je weet gewoon niet wat je ervan moet denken op zo’n moment. Je ziet heel duidelijk: dat is mijn broer, maar het gevóel heb je er niet bij. Je schrikt meer: dit kan niet waar zijn, iemand die zó op mij lijkt, en dezelfde lach heeft als ik? We stonden daar maar een beetje.’

Hun ouders zeiden tegen de bedremmelde zoons: ‘Gaan jullie maar even met elkaar praten.’ Erik nam Peter mee naar zijn kamer. Daar lagen muziekbladen: Peter las precies dezelfde. Ook zag hij langspeelplaten van Duran Duran en Talk Talk. Was Peter ook fan van. Dat was op zijn minst opmerkelijk, maar nog geen bewijs voor hun verwantschap, want waren niet veel leeftijdgenoten fan van die groepen? Ze wisten zich geen houding te geven, daar op Eriks kamer. Ze praatten wat over school en over muziek. Peter: ‘Het was onwennig allemaal. Ik ging naar huis en dacht: wat moet ik hier nu mee? Op dat moment paste een tweelingbroer helemaal niet in mijn leven. En we woonden te ver uit elkaar om vaak bij elkaar op bezoek te gaan.’

De nuchtere tweelingbroers hielden het bij twee ­telefoongesprekken per jaar. Dan spraken ze over muziek, over voetbal waar ze allebei gek op zijn en waarover ze precies hetzelfde denken, over vriendinnetjes en school. Pas na verloop van tijd kregen ze een band. Peter: ‘Het eerste jaar waren we kennissen, het tweede jaar vrienden, het derde jaar broers en het vierde jaar pas tweelingbroers. Het idee dat je een tweelingbroer hebt is één ding, maar je moet er dan nog wel een gevoel bij krijgen.’

Toen ze de twintig waren gepasseerd, gingen ze soms samen stappen. Peter: ‘Wat we dan vaak van mensen te horen kregen, was dat we ons bierglas en onze sigaret op precies dezelfde manier vasthielden.’ Behalve dat ze uiterlijk als twee druppels water op elkaar leken en met dezelfde normen en waarden bleken te zijn opgevoed, bespeurden Erik en Peter aanvankelijk zelf niet zo veel opvallende overeenkomsten. ‘Alleen bij het schaatsen,’ zegt Erik beslist. ‘Ik kon met niemand schaatsen. Ze gingen te langzaam of te snel, ze maakten te lange slagen of juist te korte. Maar met Peter had ik meteen exact dezelfde slag te pakken.’

Laat familiepatronen los – maak je eigen keuzes
Training

Laat familiepatronen los – maak je eigen keuzes

  • Herken én doorbreek je belemmerende familiepatronen
  • Ontdek hoe je je eigen pad kunt bewandelen en voel je vrijer
  • Inspirerende video’s en opdrachten onder begeleiding van een contextueel therapeut
Bekijk de training
Nu maar
69,-

Meer en meer overeenkomsten ontdekten ze in de loop der jaren. Bijvoorbeeld dat ze op dezelfde manier de tv uitzetten, met de rechterduim, even door de knieën zakkend. Of dat ze vaak op dezelfde dag ziek worden. Ze reden in dezelfde week in een sloot. Hun vriendinnen maakten het op dezelfde avond uit. Beide broers kukelden van de zolder en hielden er rugklachten aan over.

En het grootste verschil? ‘Ik houd meer van vis,’ zegt Erik droogjes. Peter: ‘Het grootste verschil is volgens mij dat Erik opgroeide als enig kind, en ik samen met een zus. Daardoor pas ik mij misschien wat sneller aan anderen aan.’

Irritante eigenschappen

Op hun 25ste, nadat ze in een tv-programma te gast waren geweest, werden Peter en Erik opgemerkt door de Amerikaanse professor Thomas Bouchard, de oprichter van mistra: de Minnesota Study of Twins Reared Apart. Bouchard, die inmiddels met pensioen is, heeft wereldwijd 74 tweelingparen zoals Erik en Peter opgespoord en onderzocht. Ze gingen voor het onderzoek naar Minnesota; het werd hun eerste grote reis samen. ‘Dat viel nog niet mee,’ zegt Erik. ‘We waren gewend een avondje bij elkaar te zijn als we gingen stappen, maar drie weken op elkaars lip zitten is even anders. Toen ontstonden er wel irritaties. Je wordt dan met jezelf geconfronteerd, hè; zie je ineens allemaal dingen aan de ander die je van jezelf ook niet zo fijn vindt.’ Peter: ‘Héél irritant.’

Erik tegen Peter: ‘Dan twijfelde jij over wat we zouden gaan eten, en dan dacht ik: toe nou man, wees niet zo besluiteloos! Terwijl ik dus zelf soms ook zo ben.’ Peter: ‘Of die keer dat we ergens heel lang in de rij moesten staan. Ik had me daar maar bij neergelegd, maar ik zag jou enorm staan vloeken en toen dacht ik: eigenlijk denk ik er net zo over.’

Er waren ook vrolijke verrassingen. Erik: ‘Kregen we de menukaart in een restaurant, bestelde Peter precies wat ik ook wilde bestellen. Kip en salades hè, zijn we allebei dol op. De keer daarop dacht ik: nu bestel ik iets wat hij zéker niet gaat kiezen. Nam hij precies dat.’

Uit het onderzoek in Minnesota, waarvoor ze duizenden vragen moesten beantwoorden, kwam naar voren dat Peter grote belangstelling had voor het beroep van journalist en Erik voor dat van landbouwer. Uiteindelijk gebeurde het omgekeerde: ­Peter is boer geworden en Erik journalist. Peter: ‘We houden allebei erg van schrijven. Erik schrijft veel voor zijn werk bij de regionale omroep en hij wil een roman schrijven over ons leven; ik zelf schrijf verhalen voor het krantje van de paardenclub. Maar we zijn allebei ook geïnteresseerd in de landbouw. Dat ik boer ben geworden, komt denk ik doordat ik ben opgegroeid op een boerderij. Als ik in Eriks gezin was geplaatst, was hij waarschijnlijk boer geworden en ik journalist.’ Erik: ‘Nou, dat weet ik niet, hoor. Ik heb meerdere keren op het land gewerkt. De laatste keer bij Peter, toen waren mijn handen na anderhalf uur al stuk.’ Peter: ‘Ach, je bent het gewoon niet gewend.’

En hoe zit het met de liefde? Peter is al tien jaar gelukkig met Sofia en heeft met haar een zoontje. Erik heeft veertien jaar een relatie gehad, maar die is een paar jaar geleden uitgegaan. Volgens tweelingonderzoek heeft zijn broer nu 45 procent kans (25 procent meer dan gemiddeld) dat ook zijn relatie op de klippen loopt. Peter moet er hard om lachen. ‘Altijd nog 55 procent kans dat het goed blijft gaan, zeker met zo’n geweldig iemand als Sofia.’ Maar gaan ze verschillend met de liefde om? De broers kijken elkaar vragend aan. Want waarom ging Eriks relatie uit en die van Peter niet? Dat is het lot, zegt Erik.

Verdrietige confrontatie

Wie met Erik en Peter praat, krijgt soms het gevoel met één persoon aan tafel te zitten. De een gaat in één adem door waar de ander is gebleven. Toch hebben ze duidelijk verschillende karakters. Peter, de boer, is nuchterder, zakelijker, harder. Erik, de journalist, is expressiever, gevoeliger. Volgens onderzoek zijn dat typisch aangeboren eigenschappen, die eeneiige tweelingen dus gemeen zouden moeten hebben. Peter: ‘Dat we hierin wat verschillen, is een tijdelijke kwestie. Het komt door de omstandigheden. Erik heeft geen relatie meer en dat maakt hem wat onrustiger, praatgrager. Maar dat trekt wel weer bij.’

Uiteindelijk, toen ze er op een dag zin in kregen, hebben Erik en Peter hun biologische vader en moeder opgezocht. Hun vader, die inmiddels is overleden, reageerde nogal afstandelijk. Hun moeder heeft na drie gesprekken het contact verbroken omdat ze te verdrietig werd van de confrontatie met haar ver­leden. Erik en Peter zijn in ieder geval dankbaar dat ze elkáár hebben gevonden, letterlijk en figuurlijk. Er zijn periodes dat ze elkaar elke dag bellen en dan hebben ze aan een half woord genoeg om elkaar te begrijpen. Nu ze veertig zijn, is Peter degene die het dichtst bij Erik staat, en andersom is dat ook zo. Ook al kan Erik Peter wel eens een hork vinden, en Peter Erik een praatjesmaker. Maar dat leggen ze dan bij met een grap; niks aan de hand.

Soms wordt Erik erg kwaad als hij aan de Kinderbescherming denkt. ‘Ze hebben een stuk van onze jeugd gestolen,’ zegt hij dan fel. Hij heeft het gevoel alsof er een wreed experiment met Peter en hem is gedaan. Peter kan er alleen maar kalmpjes om glimlachen: ‘Ach, het is gewoon zo gelopen. Wie weet wat er was gebeurd als onze moeder ons wél had gehouden. Dan had ze ons alleen moeten opvoeden. Wat voor ellende was daar misschien uit voortgekomen? Wie weet waren we nu alcoholist geweest. Het is goed zo.’

Wat ligt er vast in onze genen?

Eeneiige tweelingen hebben exact dezelfde genen. Als ze apart opgroeien en ondanks het verschil in omgeving op bepaalde punten op elkaar lijken, dan hebben die overeenkomsten zeer waarschijnlijk te maken met aangeboren eigenschappen, zo redeneren onderzoekers. De psychologen van de Minnesota Study of Twins Reared Apart ontdekten dat apart opgegroeide eeneiige tweelingen soms angstig veel op elkaar lijken. Zoals de tweelingen Jim Springer en Jim Lewis, die elkaar pas op hun 39ste leerden kennen. Ze bleken allebei getrouwd te zijn geweest met een vrouw die Linda heette en waren daar allebei van gescheiden. Beiden waren hertrouwd met een Betty. De een had zijn zoon James Allan genoemd, de ander James Alan. Beide Jims hadden een hond die Toy heette.

Ook andere tweelingen ontdekten bij hun eerste ontmoeting allerlei merkwaardige overeenkomsten. Zo kwam een tweeling erachter dat ze allebei de wc voor en na gebruik doorspoelden en dat ze het allebei erg leuk vonden hard te niezen in een volle lift. Veel tweelingen bleken te houden van precies dezelfde muziek, hobby’s en beroepen.

Tweelingonderzoek heeft inmiddels uitgewezen dat intelligentie en talenten (zoals muzikaliteit) het sterkst genetisch bepaald zijn; sommige onderzoekers houden het zelfs op 70 procent. Ook sociale eigenschappen, emotionaliteit en activiteitsniveau blijken een duidelijke genetische component te hebben, maar minder sterk dan intelligentie en talenten. Meningen, bijvoorbeeld over politiek, zijn het minst genetisch bepaald.