Laatst vond ik de foto terug. Ik ben 23, zit bij mijn ouders aan tafel achter een stapel mappen, een pen tussen mijn tanden geklemd. En kijk serieus, peinzend. Maar er kiert ook iets anders in mijn ogen. Iets van verwachting, nieuwsgierigheid. Ik loop dan stage bij het Pieter Baan Centrum (PBC) en mag me voor het eerst vastbijten in een rechtszaak.

De foto zit in een map met aandenkens aan die stage. Daarin vind ik ook een beduimeld opschrijfboekje, met op de voorkant een aantekening van mij in grote blokletters: Belangrijk! Gedrag heeft altijd een functie.
Ik moet aan de foto denken als ik in het PBC op mijn indelingslijst de naam van een verdachte herken die ik als stagiair al eens onderzocht. Ik herinner me zijn ragfijne, gouden brilmontuur, zijn donkere haar. Zijn voorkomen. Zo ijzig kalm dat het niet voorstelbaar was dat deze jongen zijn vriendin met een braadpan had gemolesteerd. Hij kreeg acht jaar en tbs. En nu was hij terug. Een recidivist.

Wanneer ik hem die middag bezoek, lijkt het of hij nooit is weggeweest. Ook al is zijn haar uitgedund en grijs, het meubilair om hem heen vernieuwd.
Hij leerde tijdens zijn tbs-behandeling over cognitieve distorties, gepreoccupeerde hechting en maladaptieve afweermechanismen. Doorliep vele soorten gesprekstherapie, kreeg EMDR voor zijn trauma’s, slikte angstremmers. Maar het hielp allemaal niet. Hij tikte de zes jaar behandeling aan, tien, twaalf. Om de zoveel tijd volgde hij een resocialisatietraject. Elke keer verliep het uitstekend. Tot hij een vriendin kreeg en vroeg of laat zijn grote verlatingsangst weer opvlamde. Hij werd jaloers, paranoïde. Begon te stalken en te dreigen, en moest opnieuw de kliniek in. Vorig jaar werd hij verliefd op zijn therapeute. De paniek om haar afwijzing dreigde hem te verzwelgen. De depressie die onder die golf loerde moest hij voor zijn. Dus viel hij haar aan. Als hij haar niet kon hebben, dan niemand…

Terwijl hij al die jaren zijn therapieën volgde, leefde ik mijn eigen leven. Vrij, maar met mijn eigen angsten. Ik leerde schrijven, met vrees voor elke recensie, zette mezelf in vliegtuigen, verkende vreemde steden en jungles, en verlangde soms naar huis. Werd verliefd, richtte huizen in en ging daar weer weg. Ik ijsbeerde door ziekenhuisgangen, vergeefs biddend tot een God die voor mij niet bestond, of iedereen van wie ik hield mocht blijven leven. Steeds keerde ik terug naar het PBC, waar nieuwe zaken wachtten. Waar ik met collega’s middagen lang over iemand kon vergaderen. Steeds stortte ik me er met overgave op. Juist omdat ik, oog in oog met het meest extreme van de mens, iets van ons allemaal leer te begrijpen: het hoopvolle en soms zo uitzichtloze van wie we zijn.
De tijd staat stil als ik hem zie zitten. Nog steeds de dunne pootjes van zijn goudkleurige bril tussen duim en wijsvinger omklemmend. Die nerveuze kuch.
Die avond zit ik thuis met zijn dossier achter de tafel, een pen tussen mijn tanden geklemd. Serieus, peinzend lezend sla ik de bladzijden om. Nog steeds nieuwsgierig. Verwachtingsvol.

Dit was Inges laatste column voor Psychologie Magazine.