‘Ik heb een nogal ouderwetse telefoon, dus het duurde even tot ik een foto had waar ik én scherp én min of meer neutraal op stond – ik wilde namelijk dat je aan mijn blik niet zoveel kon aflezen.

Eigenlijk maak ik nooit selfies,
ik vind het een genânt genre. Aan een selfie kun je namelijk precies zien hoe iemand op een foto wil staan – in die zin verraadt een selfie veel meer over een persoon dan een min of meer spontane foto. Je stelt een wens tentoon, geeft jezelf op die manier bloot. Blijkbaar vind ik dat niet prettig.

Ik hoor vaak van mensen
dat ze aan mijn gezicht niet kunnen zien wat er echt in me omgaat. Dan zeggen ze bijvoorbeeld: “Hé, wat zie je er goed uit,” terwijl ik me op dat moment ontzettend slecht voel. Als ik dat dan vertel, schrikken ze, ze hadden het totaal niet verwacht.

Vroeger was ik nogal onzeker
over hoe ik eruitzag. Als tiener en twintiger wilde ik standaard knap zijn. “Mooi zijn is de oplossing voor alles,” dacht ik toen. Dat is inmiddels wel veranderd.

Aantrekkingskracht is ook zó subjectief:
ik vind bijvoorbeeld soms mensen ontzettend aantrekkelijk die door anderen juist heel lelijk worden gevonden. Misschien is mijn uiterlijk ook minder belangrijk voor me geworden omdat ik meer overtuigd ben geraakt van mijn kwaliteiten als persoon. Ik heb leuke vrienden, een mooi beroep – anderen mogen me gerust lelijk vinden, dat kan me niks meer schelen.’