Een van de opmerkelijke bevindingen van psychologisch onderzoek van de afgelopen eeuw is dat de meeste mensen optimistische verwachtingen koesteren over hun eigen toekomst.

Zo denken mensen dat vervelende gebeurtenissen, zoals een ernstige ziekte, een ongewenste zwangerschap of een auto-ongeluk hen niet zullen overkomen en dat ze in ieder geval veel minder risico lopen op dergelijk onheil dan andere mensen.

Daarentegen zijn mensen geneigd te denken dat positieve gebeurtenissen hen juist vaak en vaker dan anderen zullen overkomen. Dit verwachtingspatroon wordt ook wel ‘onrealistisch optimisme’ genoemd.

Het onrealistische aan deze verwachtingen ligt in het statistische gegeven dat niet iedereen alleen maar meevallers heeft en gevrijwaard blijft van vervelende gebeurtenissen.

De kracht van een optimistische levensverwachting

Beweerden psychologen als Abraham Maslow en Erik Erikson nog dat psychisch gezonde mensen gekenmerkt worden door een sterk realiteitsbesef, tegenwoordig stellen psychologen dat een optimistische vertekening van de werkelijkheid juist goed is en positief bijdraagt aan het psychisch welzijn.

Steeds meer onderzoek wijst uit dat mensen die de toekomst onrealistisch rooskleurig tegemoet zien, zich zowel lichamelijk als geestelijk beter voelen dan mensen die stevig met beide benen op de grond staan.

De vraag is natuurlijk waarom optimisten beter in hun vel zitten. De belangrijkste reden lijkt te zijn dat optimistische toekomstverwachtingen voor een deel worden ingelost.

Zo blijken optimistische aidspatiënten gemiddeld negen maanden langer te leven dan hun minder optimistische lotgenoten. Hetzelfde is gevonden onder kanker- en hartpatiënten. De positieve verwachtingen zijn daarbij niet simpelweg het gevolg van een relatief betere lichamelijke toestand van de optimistische patiënt.

De Amerikaanse psycholoog Shelley Taylor heeft onderzoek gedaan onder 1400 homoseksuele mannen. Terwijl seropositieve mannen een verhoogd risico hebben op het ontwikkelen van aids, waren zij gemiddeld genomen optimistischer dan de seronegatieve mannen. Ook al lijken deze optimistische seropositieven er objectief gezien naast te zitten, het feit dat ze gemiddeld langer leven lijkt er op te wijzen dat ze zichzelf niet louter voor de gek houden.

De verwachting wordt werkelijkheid

Blijkbaar zijn optimisten in staat hun verwachtingen om te zetten in werkelijkheid, een ‘self-fulfilling prophecy’ als het ware. Medeverantwoordelijk voor deze ‘self-fulfilling prophecy’ is het sterke gevoel van controle dat hand in hand gaat met onrealistisch optimistische verwachtingen. Doordat optimisten het idee hebben dat ze de situatie waarin zij zich bevinden kunnen beïnvloeden, zullen ze eerder gedrag vertonen om hun verwachtingen te realiseren.

De groep optimistische homoseksuele mannen in het onderzoek van Taylor had bijvoorbeeld een veel gezondere levensstijl dan de groep pessimisten: ze sportten meer, sliepen langer en aten gezonder. Dit zou kunnen verklaren waarom zieke optimisten langer leven dan zieke pessimisten.

Omgekeerd zijn mensen die realistische of pessimistische toekomstverwachtingen koesteren, er vaak minder goed aan toe. Het levende bewijs hiervoor vormen depressieve mensen. In vergelijking met hun ‘gezonde’ medemens zien depressieve mensen de toekomst veel minder florissant. Ondanks het feit dat hun verwachtingen vaak een hoger realiteitsgehalte hebben dan die van gezonde mensen, maakt hun realistische kijk dat zij zich ongelukkiger voelen.

Ook het zogenaamde ‘learned helplesness syndroom’ draagt bij aan de negatieve gevoelens van depressieve patiënten. Mensen met dit syndroom ervaren een ernstig gebrek aan controle op de eigen levensloop: ze hebben het gevoel dat toekomstige gebeurtenissen hen zullen overkomen, zonder dat zij daar iets aan kunnen veranderen.

Door dit gebrek aan ervaren controle en doordat depressieve mensen relatief veel (realistische) beren op de weg zien, doen ze minder moeite om hun doelen te bereiken en gooien ze het bijltje er eerder bij neer. Hierdoor zullen mensen met realistische toekomstverwachtingen in het algemeen minder bereiken dan mensen die de toekomst optimistisch tegemoet zien.

Een basis in de realiteit

Volgens sommige psychologen heeft onrealistisch optimisme echter ook zijn schaduwkanten. Onrealistisch optimisten zouden door hun irreële verwachtingen vaak blootstaan aan teleurstellingen en zichzelf vaker in gevaar brengen doordat ze risico’s te laag inschatten.

In de praktijk echter lijken de nadelige kanten van optimisme nogal mee te vallen: optimisten raken niet vaker ontgoocheld dan realisten, noch storten ze zich in allerlei risicovolle activiteiten. Wel kunnen mensen een tijdelijke dip ervaren in hun optimisme.

Zo hebben mensen die een schokkende gebeurtenis hebben meegemaakt, zoals een ernstige ziekte of een auto-ongeluk, in het algemeen een minder optimistisch toekomstbeeld. Deze meer realistische verwachtingen blijven echter meestal beperkt tot de specifieke gebeurtenis en het toekomstbeeld keert vaak na korte tijd weer terug naar het oorspronkelijke optimistische niveau.

Dat optimisme in het algemeen niet leidt tot teleurstellingen en roekeloos gedrag heeft verschillende oorzaken. Allereerst vallen teleurstellingen vaak mee door de werking van de reeds genoemde ‘self-fulfilling prophecy’: de optimistische verwachtingen worden (deels) waargemaakt.

Bovendien hebben onrealistisch optimistische verwachtingen vaak nog wel een basis in de realiteit. Zo zal een student die goed is in wiskunde en slecht in talen, weliswaar geneigd zijn om optimistische verwachtingen te hebben over het halen van tentamens in beide vakken, maar hij zal veel optimistischer zijn over het cijfer voor het wiskundetentamen dan over het cijfer voor het tentamen Engels. Mochten de onrealistisch optimistische verwachtingen niet worden bevestigd, dan valt men zich in ieder geval geen al te grote buil.

Pessimisme is soms verstandig

Onrealistisch optimisten zijn heel goed in het herinterpreteren van tegenvallers. Bij tegenvallende resultaten verzinnen ze allerlei excuses, ze focussen op aspecten die wel zijn bereikt in plaats van op aspecten die niet zijn bereikt, ze zien lichtpuntjes waar pessimisten deze niet zouden zien en trekken levenslessen uit mislukte handelingen: ‘Ik ben nu dan wel mislukt als ondernemer, maar nu weet ik tenminste wat ik echt wil.’

Bij teleurstellende ontwikkelingen zijn optimisten geneigd hun situatie op een subjectieve manier te vergelijken met die van andere mensen. Zo vond de Amerikaanse psycholoog Wood bijvoorbeeld dat kankerpatiënten niet zozeer kijken naar objectieve criteria voor de ernst van hun ziekte, maar zich vergelijken met kankerpatiënten die er slechter aan toe zijn.

Het gevolg is dat de meeste kankerpatiënten, ongeacht hun feitelijke lichamelijke toestand, vinden dat zij er relatief goed aan toe zijn. Niet alleen vermijden kankerpatiënten op deze manier teleurstellingen en demoralisatie, zij blijven ook optimistisch en ervaren minder stress.

Een belangrijke reden voor het feit dat onrealistisch optimisme niet vaak tot afknappers leidt, is dat mensen vooral optimistisch zijn als de kans dat hun verwachtingen niet uitkomen relatief klein is. Naarmate de kans groter is dat de positieve verwachtingen niet bewaarheid worden, zijn mensen meer realistisch.

De psycholoog James Sheppard vond bijvoorbeeld dat Amerikaanse studenten een aantal maanden voor een tentamen onrealistisch optimistisch waren over hun cijfer. Naarmate het tentamen dichterbij kwam, daalden de optimistische verwachtingen, tot een realistisch niveau vlak na het tentamen. Een minuut voor de bekendmaking van het cijfer zonken de verwachtingen zelfs tot een pessimistisch dieptepunt.

Volgens Sheppard zouden de onrealistisch optimistische verwachtingen in de maanden voor het tentamen de student motiveren het tentamen voor te bereiden, terwijl de pessimistische verwachtingen vlak voor de bekendmaking van het cijfer de student behoeden voor tegenvallers.

De strategisch optimist

Ook onderzoek van de psycholoog David Armor laat zien dat mensen realistisch worden in situaties waarin onrealistisch optimistische verwachtingen grote nadelen met zich mee kunnen brengen. Vooral ‘deliberation-situaties’, situaties waarin mensen een doel gaan kiezen en een rationele afweging moeten maken tussen voor- en nadelen van verschillende doelen, lijken onrealistisch optimistische verwachtingen af te remmen.

Een gezonde dosis realisme voorkomt in deze situaties dat mensen zich in roekeloze ondernemingen storten en zichzelf onbereikbare doelen stellen. Is een doel eenmaal gesteld, en proberen mensen dit doel te verwezenlijken (zogenaamde ‘implementation-situaties’), dan worden mensen volgens Armor weer onrealistisch optimistisch. Optimisme zorgt er in deze situaties voor dat mensen in hun doel gaan geloven en gemotiveerd aan de slag gaan om hun doel te bereiken.

Het beeld dat naar voren komt is dat van de mens als ‘strategisch’ optimist. Mensen zijn op het juiste tijdstip optimistisch dan wel realistisch, en wel zodanig dat teleurstellingen zoveel mogelijk worden voorkomen, zonder dat de motivatie om een taak te volbrengen wordt aangetast.

Het gevolg is dat optimistische verwachtingen voornamelijk positieve gevolgen hebben en opvallend weinig nadelen. Mochten onverhoopt de positieve verwachtingen van het derde millennium niet worden waargemaakt, dan zal de onrealistische optimist daar in ieder geval minder mee in zijn maag zitten dan de realist.

Rapport optimisme

De volgende eigenschappen hebben wat betreft hun betekenis raakvlakken met het begrip optimisme. Welk cijfer geeft het Nederlands publiek aan deze eigenschappen? (range 1-10)

optimisme 9

krijgshaftig 5,5

kordaat 7

ongecompliceerd 7

voortvarend 8

veerkrachtig 8

onbedeesd 5,5

vitaal 9

levenskrachtig 9

gelukkig 9,5

Bron: Doddema-Winsemius, M. & B. de Raad (1997) Idioticon van de persoonlijkheid; Het karakteristieke vocabulaire van het spreken over mensen. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds