Zijn hele leven draaide om het voorkomen dat anderen hem zagen blozen. Voor de trein naar zijn werk kocht hij standaard een kaartje voor de eerste klas – daar zaten tenminste tegenover hem geen mensen die het konden zien als hij rood werd. Want dat zou zeker gebeuren als zijn telefoon ging. Hij ging in de trein ook altijd naar de wc om make-up op zijn gezicht te smeren. Als hij dan op zijn werk een kleur kreeg, zouden ze het minder zien. Want blozen, dat was voor hem een enorme vernedering.

De blozende aap

De blozende aap

Lees verder

‘Ik was altijd al verlegen,’ vertelt Niels Baarle (27). ‘Nooit zal ik vergeten hoe een presentatie op de basisschool finaal misging: ik heb minutenlang alleen maar met een knalrode kop op mijn blaadje staan kijken. Toen de leraar zei: “Doe het maar een andere keer”, voelde ik diepe schaamte.’

In de puberteit ging Baarles verlegenheidsblozen over in te pas en te onpas blozen: ‘Als iemand me iets vroeg. Als ik een beurt kreeg in de klas. Als ik met Sinterklaas mijn gedicht moest voorlezen. Ik kreeg het bloedheet, had het gevoel dat het zweet me aan alle kanten uitbrak.’

Eerst hoopte hij nog dat niemand het zou zien. ‘Maar ik kreeg er weleens opmerkingen over: “Heb je het warm ofzo?” Toen werd duidelijk dat anderen het wél in de gaten hadden. Ik werd steeds banger dat mensen zouden zien dat ik bloosde, en voor wat ze dan van me zouden denken.’

Bang voor afwijzing

Niels Baarles angst om te blozen ontwikkelde zich in die jaren tot een bloosfobie, of eurothofobie: een enorme gêne bij het idee om rood te worden. Zelf wist hij toen overigens nog niet dat wat hij voelde, een naam had.

‘Mensen met een bloosfobie zijn bang dat anderen hen zullen afwijzen of belachelijk maken vanwege hun rode wangen,’ zegt Corine Dijk. Ze werkt als klinisch psychologe aan de Universiteit van Amsterdam en promoveerde twee jaar geleden op blozen en bloosangst. Opvallend is, volgens Dijk, dat mensen met bloosangst in gênante situaties gemiddeld niet sneller of meer kleuren dan anderen – al denken ze zelf van wel. ‘Als ze iets schaamtevols moeten doen, zoals een liedje zingen voor de camera, verwachten bloosangstige mensen dat ze meteen knalrood worden. Maar meet je de doorbloeding van hun wangen, dan blijkt er geen enkel verschil met mensen die niet bang zijn om te blozen.’

Wel bloost de ene persoon van nature sneller of heviger dan de ander. Dat is onder andere afhankelijk van hoe makkelijk de spiertjes rond de aderen in je gezicht zich ontspannen, waardoor er meer bloed door die aderen kan stromen. Toch zijn er genoeg mensen die al om het minste of geringste blozen, maar zich daar verder niet al te druk om maken. Dat sommige mensen – of ze nu snel kleuren of niet – bloosangst ontwikkelen, komt doordat ze verwachten dat anderen hen negatief zullen beoordelen om hun rode hoofd. Dat die vrees voor een groot deel niet terecht is, bleek uit het promotieonderzoek van Dijk. ‘Mensen die blozen op “gepaste” momenten – als ze bijvoorbeeld te laat komen op een belangrijke afspraak – worden als aardiger en betrouwbaarder gezien dan mensen die op zo’n moment niet van kleur verschieten.’ Door te blozen laat je zien dat je je schaamt en dat het je kan schelen hoe anderen over je denken.

Lager op de ladder

Toch is angst om te blozen niet helemaal ongegrond, zegt Corine Dijk: ‘Als je zonder een duidelijke aanleiding kleurt, bijvoorbeeld tijdens een gesprekje over het weer, word je wel als iets minder competent en sociaal vaardig beoordeeld. Door op zo’n moment te laten zien dat je je zorgen maakt over wat de ander van je vindt, plaats je jezelf iets lager op de sociale ladder. En het is natuurlijk vervelend als dat continu gebeurt.’

Training Van angst naar lef
Training

Training Van angst naar lef

  • Leer hoe angst in je lichaam en brein werkt
  • Maak een persoonlijk stappenplan voor het overwinnen van angsten
  • Met technieken om paniekgevoelens weg te nemen
Bekijk de training
Nu maar
45,-

En juist in situaties dat blozen niet ‘gepast’ is, blijken mensen met bloosangst wél wat vaker en heviger te kleuren: doordat ze er zo bang voor zijn, raken ze gespannen en gebeurt het ook eerder. Maar ze overschatten de hevigheid van die blos, en de consequenties ervan: ze denken dat anderen hen daardoor belachelijk zullen vinden, terwijl dat in werkelijkheid wel meevalt – hooguit ziet een ander hen als een tikje minder competent. ‘Ik heb niets om me voor te schamen. Maar als anderen zien dat ik bloos, denken ze vast dat ik me wél ergens voor schaam of dat ik iets te verbergen heb,’ zo beschrijft Niels Baarle zijn angst. ‘Het voelt alsof anderen dwars door me heen kunnen kijken.’

Iets te verbergen

Toen hij nog thuis woonde, bereikte zijn angst een hoogtepunt tijdens het avondeten, aan de keukentafel met zijn ouders en oudere broer. Omdat ze dan zo dicht bij elkaar zaten, zouden ze zijn rode wangen meteen zien. ‘Mijn broer bloosde ook snel, maar ging mij ermee pesten. Dan vroeg hij naar meisjes uit mijn klas. Ik was op niemand verliefd, maar ze moesten vooral niet denken dat dat wél zo was – van het idee alleen al werd ik rood. “Tomaatje”, zei mijn broer dan. Ik ging steeds later thuiskomen van mijn krantenwijk, in de hoop dat ze al gegeten hadden.’

Achteraf gezien zou hij willen dat hij op dat moment de moed had gehad om hulp te zoeken. ‘Maar uit een diepe schaamte durfde ik aan helemaal niemand te vertellen dat ik zo bang was om te blozen. Ik hoopte dat het vanzelf over zou gaan.’ In plaats daarvan werd het steeds erger. ‘Op een gegeven moment dacht ik constant aan blozen en hoe ik het kon vermijden, 24 uur per dag, zeven dagen per week. Op zaterdagmiddag durfde ik niet de stad in om boodschappen te doen, uit angst bekenden tegen te komen. Op feestjes zat ik het liefst in het donkerste hoekje. Of ik zei dat ik moest overwerken.’

Ook in zijn diverse functies als applicatiebeheerder stond Baarle doodsangsten uit: ‘Als ik een collega hoorde aankomen, brak het zweet me al uit. Dan deed ik vaak alsof ik aan de telefoon was: geen tijd, gebaarde ik dan. Maar omdat ik mezelf niet genoeg liet zien, werd ik vaak na een half jaar al ontslagen.’

Bij situaties waar hij heel erg tegenop zag, dronk hij van tevoren flink wat alcohol om te ontspannen. ‘Ik kan me een dag herinneren – de eerste werkdag in een nieuwe baan – dat ik om acht uur ’s ochtends vier glazen whisky achteroversloeg.’ Toen hij begin twintig was, ontdekte Niels Baarle op internet dat zijn probleem een naam had: bloosfobie. ‘Het was een schok om te lezen dat het niet vanzelf over zou gaan.’

Vanaf dat moment probeerde hij van alles om ervan af te komen. Zoals mindtuning – een training waarbij je anders over het blozen leert denken, maar die niet ontwikkeld is door psychologen. ‘Mij hielp het niet.’ Op een internetforum las hij over medicijnen voor een heel andere aandoening die als bijwerking zouden hebben dat je er minder van ging blozen. Hij vroeg er bij de huisarts om, en kreeg ze mee. Ze werkten, maar: ‘Ik had steeds meer van die pillen nodig. Op een gegeven moment nam ik er zoveel van dat ik het gevoel kreeg te zweven.’

Zenuwstreng doorgesneden

Toch praat Niels Baarle nu al ruim een uur lang over blozen zonder ook maar één keer van kleur te verschieten. Dat komt doordat hij sinds twee jaar niet meer kán blozen. ‘Toen ik echt geen andere uitweg meer zag, heb ik me op de wachtlijst laten zetten voor een “bloosoperatie” bij het VUmc in Amsterdam.’

Tijdens deze operatie wordt in de borstkas een zenuwstreng van het sympathische zenuwstelsel, ook wel ‘onwillekeurig zenuwstelsel’ genoemd, doorgesneden. Deze sturen onder andere de spiertjes rond de aderen in het gezicht aan. Direct na de ingreep, een jaar nadat hij op de wachtlijst kwam, voelde Baarle dat zijn lichaam anders werkt: vanaf halverwege zijn bovenlijf kan hij niet meer zweten. Zijn oksels blijven dus droog, en zijn handen zijn zelfs zo droog geworden dat ze vol kloofjes staan. Wel gutst het zweet soms opeens van zijn rug af. Ook hield hij er drie littekens onder iedere oksel aan over – want daar ging de operatierobot naar binnen, om zich onder zijn omhooggeklapte longen langs een weg naar de betreffende zenuwstreng te banen. Omdat het al met al nogal ingrijpend is, ziet Corine Dijk een bloosoperatie als allerlaatste redmiddel als cognitieve therapie niet helpt. ‘Daarbij is nooit vastgesteld dat een operatie bij iedereen honderd procent werkt. En ook al is dat wél zo, dan is de angst om afgewezen te worden vaak niet opeens verdwenen. Ik heb wel gezien dat die dan op andere manieren tot uiting komt, zoals in angst om te zweten of te stotteren.’

Niels Baarle durfde zijn ouders en broer pas twee dagen voor hij onder het mes ging in te lichten over de operatie, én over zijn bloosangst. Ze reageerden vol begrip, maar ook verbaasd, omdat ze hem eigenlijk nooit erg hadden zien blozen. Aan zijn vriendin, met wie hij intussen samenwoonde, had hij het al opgebiecht toen ze de medicijnen in zijn broekzak vond. Nog steeds weet verder niemand in zijn omgeving dat hij een bloosoperatie onderging. Maar voor Baarle zelf is het een wereld van verschil: toen hij merkte dat hij niet meer bloosde, verdween ook zijn angst ervoor. ‘In het begin was het wel raar dat datgene waarmee ik in mijn hoofd altijd bezig was, opeens weg was. Maar daarvoor in de plaats kwamen alle dingen die ik daarvoor nooit durfde, zoals spontaan bij mijn ouders koffiedrinken. Ik vind het nog steeds eng om een kamer vol mensen binnen te stappen, maar die angst is nu zo veel minder dat ik het helemaal niet erg vind. Ik kan nu echt intens genieten van een kop koffie in een druk café op zaterdagmiddag – misschien wel meer dan iemand die dat altijd gedurfd heeft. En dat vind ik ook wel weer het mooie.’

Niels Baarle heet in werkelijkheid anders

Eén op de 25 mensen

Bloosfobie is een vorm van sociale fobie, zegt klinisch psycholoog Corine Dijk. Ze speelt op als er (veel) andere mensen in de buurt zijn, die een negatief oordeel over je kunnen vellen. ‘Van alle mensen heeft 12 procent ooit in zijn leven hulp gehad voor een sociale fobie. Een derde van hen noemt angst om te blozen als voornaamste klacht. Dat betekent dat 4 procent van alle mensen ooit in zijn leven een extreme angst ontwikkelt om te blozen.’

Er zijn aanwijzingen dat het er nog meer zijn: onder Nederlandse eerstejaarsstudenten scoort 8 à 10 procent even hoog op een vragenlijst die angst voor blozen, trillen en zweten meet, als mensen die voor deze angsten onder behandeling zijn.

Aan de Universiteit van Amsterdam geeft Dijk een cursus ‘Omgaan met bloosangst’, waarin deelnemers leren hoe ze hun bloos- en sociale angst kunnen verminderen. ‘Het belangrijkste is om de aandacht te leren verleggen van jezelf – “bloos ik niet?” – naar de ander, en om je negatieve gedachten over blozen bij te stellen; in plaats van te denken dat je belachelijk bent als je bloost, kun je ook denken dat de ander het vast niet ziet, of er niet over nadenkt. Daarnaast is het belangrijk om te oefenen met situaties waar je bang voor bent, zoals een vergadering, om achteraf te kijken of het ook echt zo erg was.’