Voor ik het wist, was ik in een hevig gevecht verwikkeld met vijftig kilo oude tijdschriften. Toen klonk er gerommel uit het badkamerkastje. Zeker twintig flessen shampoo, douchegel en zonnebrand waren slaags geraakt met de miniflesjes badschuim van tien jaar hotelbezoek. Het kostte me een uur om ook daar orde op zaken te stellen.

Ik was nog niet klaar of de oude kindertekeningen begonnen te zeuren wanneer ik ze nou eens van een jaartal zou voorzien en netjes inplakken in een mooi boek. ‘Nooit!’, gilde ik, ‘ik weet niet eens meer wat jullie voorstellen!’ Ze bonden een beetje in, maar ik hoorde ze nog mopperen toen ik hun krat uit de kinderkamer tilde en zonder pardon in de berging parkeerde. Zo, daar had ik de komende jaren geen omkijken meer naar.

Hebben we te veel spullen? Reken maar. In de winkel doen ze zich nog verleidelijk voor als je beste vrienden, maar laat ze je huis binnen en ze nemen de boel over – ze vermenigvuldigen zich als konijnen, tot de boeken van hun planken puilen en de glazen tegen de kastdeurtjes rammelen. En wil je daar resoluut een einde aan ­maken, dan fluisteren ze je geniepig in: ‘Ga toch groter wonen!’

Maar ja. Groter wonen, dat is pas echt de vijand binnenhalen. Dan is er geen enkele noodzaak meer om SpongeBob-glazen naar de kringloop te brengen en verstofte boeken in een doos voor De Slegte te gooien. Dus ploeg ik dapper voort om in elk geval ieder voorjaar een paar vierkante meters terug te winnen op mijn eigen bezittingen. Dit jaar heb ik de slag weer gewonnen, al was het half drie voor ik eindelijk uitgeput naar bed mocht.