De zitting duurde nu al twee dagen. Alle psychologen, psychiaters, reclasseringsambtenaren en een farmacoloog waren aan het woord geweest. De advocaat van de verdachte hield lange betogen, zijn leesbril halverwege zijn neus, het tafelblad vol dossiers. Vervolgens de rechters en de aanklager, in hun ruisende zwarte gewaden.

Verder leven na een psychose

Verder leven na een psychose

Wie na een psychose weer aan het werk wil, krijgt te maken met flinke vooroordelen. Een loopbaancoac...

Lees verder

En hij zat daar maar. Zijn hoofd lichtjes gebogen, zijn blik op de in elkaar gewrongen handen in zijn schoot. Alleen soms, bij lange redevoeringen, bewoog hij. Dan draaide hij zijn ogen traag hemelwaarts, zijn hoofd in zijn nek. Luisterde hij naar wat er gezegd werd? Naar zijn god daarboven? Of naar iets in zichzelf? Zijn lichaam in de vorm van het vraagteken dat hij was. Ondanks alle onderzoeken. Ondanks alles dat we wel wisten.

Dat hij een kortdurende psychose had gehad, leek waarschijnlijk. Maar waarom? Beginnende schizofrenie, een te snelle afbouw van zijn pillen, te veel drugs? Wat had hij precies beleefd? Alle deskundigen die zijn psyche onder de loep hadden genomen – en steeds net andere conclusies trokken – zaten nu naast elkaar achter een breed tafelblad.

Mijn handen rustend op het rapport van mijn collega’s en mij, zo dik als een zaterdagkrant. Een pijnlijke vermoeidheid strekte zich uit tussen mijn schouderbladen. Het eist zijn tol de hele dag zo alert te moeten zijn. Elk moment kan er weer een ingewikkelde vraag komen. Dan de verwachtingsvolle stilte, al die ogen.

De eerste jaren dat ik tijdens rechtszittingen moest optreden, dacht ik dat ik als expert alles moest weten. Had ik op een vraag geen antwoord, dan had ik gefaald. Inmiddels ken ik, zoals dat heet, de grenzen van wat mijn vak mij leert. Maar ook, denk ik er vaak achteraan, de grenzen van wat een mens überhaupt kan weten, echt kan weten van de binnenwereld van een ander. Een ander die, zoals hij zelf zei, sinds het delict urenlang in de spiegel tuurde op zoek naar wie hij was. Hij was een vreemde geworden voor zichzelf.

Het laatste woord was voor de verdachte. In stilte wachtten we op wat hij zou gaan zeggen. Toen hij eindelijk sprak, schrok ik. Zijn stem zo hard. De woorden schoten de ruimte in, haast plompverloren, alsof hij er niet over had nagedacht. ‘Ik heb nog zoveel vragen,’ zei hij vreemd hoog en schor. ‘Ik wil zelf toch ook weten wáárom ik dit heb gedaan?’

Er klonk verwijt in wat hij zei. Aan wie, dacht ik koortsachtig? Aan ons, de experts? Aan de god voor wie hij in zijn cel steeds weer zijn versleten bidkleedje uitrolde? Zonder kloppende analyse van je eigen gedrag lijkt het me zoveel moeilijker je straf te accepteren, verder te gaan. Het liet mij in elk geval niet los. Ook ik bleef achter met veel vragen.