Terug op de fiets werd ik boos. Hard en onbesuisd peddelde ik door het razende middagverkeer, verbeten wegtrappend van haar. Van die vrouw met haar onuitstaanbaar evenwichtige voorkomen. Gedachten knalden als kogelschoten door mijn hoofd. Angst? Wat dacht ze wel? Tsss. Als er iemand niet bang was! Ik zal het je eens laten zien.

Training Van angst naar lef
Training

Training Van angst naar lef

  • Leer hoe angst in je lichaam en brein werkt
  • Maak een persoonlijk stappenplan voor het overwinnen van angsten
  • Met technieken om paniekgevoelens weg te nemen
Bekijk de training
Nu maar
45,-

Maar er veranderde na die sessie iets. Later lag ik in bed en staarde het donker van de nacht in. Mijn vuisten gebald. Maar van onder de woede vandaan borrelde iets anders naar de oppervlakte. Eerst een stroompje verdriet. En toen, onmiskenbaar, angst. Het was het begin van een route dichter naar mezelf.

Het is een precaire balans, weet ik nu, tussen het respecteren van iemands psychologische verdedigingsmechanismen en het benoemen van de laag die je eronder vermoedt. De menselijke geest als opgebouwd uit aardlagen: zo zie ik het vaak. Hoe meer je jezelf hebt moeten wapenen tegen een onveilige wereld, hoe harder de beschermende opperlaag is geworden. Bij veel mensen in detentie is die steenhard.

In cel drie had een jong alfamannetje, een rising star in het criminele circuit, zijn luidruchtige intrek genomen. Haast onmenselijk gespierd, een kaarsrecht loopje, designer trainingspakken in hoogglans, een killer smile. Hij leek onophoudelijk bezig zijn omgeving te overtuigen van zijn bestaan. Overal schalde zijn stem, zijn muziek, piepten de zolen van zijn witte sneakers over de vloer.

Een verhalen dat hij had. Geen domme jongen. Maar ja, er zijn grenzen aan wat de omgeving kan absorberen. Zodra hij merkte dat een ander maar eventjes niet luisterde, zette hij een tandje bij. Zijn blik schoot nerveus heen en weer. De angst om niet waargenomen te worden, dacht ik. Zo existentieel. Want als niemand meer naar hem luisterde, bestond hij dan nog wel?

In de spreekkamer was voorzichtigheid geboden. Ik probeerde het wel, voorzichtig zijn diepere lagen aanspreken. Maar met tegenovergesteld effect. Een verkilde blik, harde stem, ontkenning. Het best leerde ik hem kennen wanneer hij praatte over anderen. Jongens uit zijn wijk, matties. Licht ontvlambare gasten. Terwijl hij zichzelf altijd onder controle had, natuurlijk.

Waar kwam die agressie bij die jongens vandaan, dacht hij? Peinzend liet hij een sinaasappel tussen zijn handen heen en weer rollen. Na een tijdje begon hij traag te pellen. Al pratend stapelde hij de schillen behoedzaam op, bouwde hij een onwrikbaar torentje.

Ondertussen vertelde hij hoe sommige jongens vroeger waren vernederd, geslagen, verlaten door ouders. ‘Gewoon weggedaan, weet je,’ snoof hij, ‘alsof je niks waard bent.’ Zijn eigen vader was vertrokken toen hij 2 was. Naar een ander gezin. Volgens het rapport van de jeugdbescherming had hij maandenlang gehuild. Op een dag hield het abrupt op. Daarna huilde hij nooit meer. Nu staat s.o.l.i.t.u.d.e op zijn knokkels getatoeëerd.