Ouders voelen zich verantwoordelijk voor het gedrag van hun kinderen. Wat ouders tot goede opvoeders maakt, hebben zij echter niet geheel zelf in de hand. De ontwikkeling van hun kind is voor een deel genetisch bepaald.

Training Positief opvoeden voor puberouders
Training

Training Positief opvoeden voor puberouders

  • Positief contact maken met je kind
  • Omgaan met je eigen emoties én die van je kind
  • Afspraken maken en grenzen stellen
Bekijk de training
Nu maar
79,-

Tot voor kort twijfelde niemand aan het doorslaggevende belang van de opvoeding voor de ontwikkeling van een kind. Onze norm voor een geslaagde opvoeding is dat het kind uitgroeit tot een gezonde, evenwichtige volwassene, die in staat is zich in de maatschappij staande te houden en die zichzelf en anderen gelukkig kan maken. Wanneer dit om een of andere reden niet lukt, dan worden de ouders daar verantwoordelijk voor gesteld.

In deze opvatting kwam enige verandering toen Judith Rich Harris in 1995 in het tijdschrift Psychological Review een spraakmakend artikel publiceerde over de invloed van de sociale omgeving op kinderen. Haar conclusie was dat opvoeding nauwelijks invloed heeft op de persoonlijkheidsontwikkeling van kinderen, maar dat vooral de sociale omgeving van het kind en in het bijzonder de omgang met andere kinderen, hierbij een grote rol speelt. De vijf bekende persoonlijkheidskenmerken extraversie, neuroticisme, vriendelijkheid, stiptheid en openheid, worden nauwelijks gevormd of gewijzigd door de opvoeding, stelde Harris.

De resultaten van gedragsgenetisch onderzoek lijken deze veronderstelling te ondersteunen. Ouders dragen in hun rol van opvoeders niet sterk bij aan de vorming van de persoonlijkheid van hun kinderen. In de gedragsgenetica bestaan daarvoor twee aanwijzingen: ten eerste worden in gedragsgenetisch onderzoek nauwelijks aanwijzingen gevonden

dat de omgeving uberhaupt belangrijk is voor persoonlijkheidskenmerken. Ten tweede wijst onderzoek uit dat voor een aantal vormen van gedrag de houding van de vriendenkring ten opzichte van dat gedrag belangrijker is dan de houding van de ouders.

Elk kind heeft een unieke en een gedeelde omgeving

Gedragsgenetici onderzoeken de rol die genen en de omgeving spelen bij het totstandkomen van persoonlijkheidsverschillen. Genen zijn het basismateriaal van de menselijke persoonlijkheid. Als we over erfelijke aanleg spreken, dan bedoelen we eigenlijk de invloed van de genen. De resultaten van gedragsgenetisch onderzoek tonen aan dat verschillen in erfelijke aanleg ongeveer veertig tot vijftig procent verklaren van de persoonlijkheidsverschillen die we tussen mensen vinden. Deze resultaten zijn buitengewoon stevig en worden gevonden in Europees, Amerikaans en Australisch onderzoek.

Als ongeveer de helft van de persoonlijkheidsverschillen te verklaren valt door verschillen in erfelijke aanleg, dan wordt de andere helft logischerwijs door de invloed van de omgeving op het individu verklaard. Maar het aandeel van de opvoeding in de omgevingsinvloeden is slechts klein. Het volgende maakt dat duidelijk.

De omgeving kan op twee manieren invloed uitoefenen. Ze kan in aanleg gelijke individuen meer verschillend van elkaar maken en in aanleg ongelijke individuen meer op elkaar laten lijken.

Iedereen heeft in zijn dagelijkse leven unieke ervaringen die hem of haar beïnvloeden. Wanneer in de ochtend de leden van een gezin op weg gaan naar hun werk of school, dan komen zij in een omgeving die niet wordt gedeeld met de andere gezinsleden. Dit noemen gedragsgenetici de unieke omgeving.

Deze omgeving heeft een vormende werking en maakt dat gezinsleden van elkaar gaan verschillen: ze groeien uit elkaar. Door unieke-omgevingseffecten gaan individuen meer van elkaar verschillen dan op grond van hun erfelijke aanleg te verwachten zou zijn. Unieke-omgevingseffecten verklaren gemiddeld tussen de vijftig en zestig procent van de persoonlijkheidsverschillen tussen individuen.

Aan de andere kant is er de omgeving die we met elkaar delen. Het effect van de gedeelde omgeving is dat individuen meer op elkaar gaan lijken en naar elkaar toegroeien. Deze omgevingseffecten worden wel gedefinieerd als de familie-omgeving, de effecten van de opvoeding zou je kunnen zeggen. Een eenvoudig voorbeeld van een gedeeld omgevingseffect is het feit dat kinderen uit een gezin vaak dezelfde tafelmanieren hebben, onafhankelijk van hun verschillende erfelijke aanleg.

Training Ontspannen opvoeden
Training

Training Ontspannen opvoeden

  • Ontdek hoe je als ouder positief en relaxed blijft
  • Omgaan met de emoties van je kind
  • Voor ouders met kinderen in de basisschoolleeftijd
Bekijk de training
Nu maar
79,-

Gedragsgenetisch onderzoek naar de persoonlijkheid lijkt uit te wijzen dat de gedeelde omgeving nauwelijks enige invloed heeft op het ontstaan van persoonlijkheidstrekken. Tussen nul en tien procent van de persoonlijkheidsverschillen wordt verklaard door gedeelde-omgevingseffecten. Wanneer de effecten van de gedeelde omgeving eenvoudigweg worden opgevat als de effecten van de opvoeding, kan de conclusie worden getrokken dat gezin en opvoeding nauwelijks bijdragen aan het ontstaan van de persoonlijkheid. Als we het over belangrijke effecten van de omgeving hebben, zijn dat de effecten van de unieke omgeving.

De rol van de vriendenkring

Een betrekkelijk nieuwe lijn binnen het gedragsgenetisch onderzoek is het onderzoek naar de effecten van de sociale omgeving, eigenlijk van de vriendenkring op het gedrag van jonge mensen. Dit onderzoek toont vaak aan dat de houding van vrienden ten aanzien van een bepaald gedrag meer invloed heeft dan de houding van de ouders. Een voorbeeld: ouders vinden vaak dat roken een ongezonde gewoonte is, en ook ouders die zelf roken blijken er geen voorstander van te zijn dat hun kinderen roken.

Ouders raden hun kinderen af ermee te beginnen en stellen daar soms zelfs een beloning tegenover. Toch blijkt uit onderzoek dat noch de houding van de ouders ten aanzien van roken, noch hun gedrag (het feit dat zij zelf al dan niet roken) van grote invloed is op het rookgedrag van jongeren. Het feit dat jonge mensen wel of niet roken kan het best verklaard worden door de houding van de vriendenkring ten aanzien van roken. Pas op latere leeftijd, vanaf ongeveer het achttiende jaar, gaat erfelijke aanleg een rol van betekenis spelen.

Onderzoek naar de invloed van ouders en de vriendenkring lijkt dus de conclusie van Harris te bevestigen dat de rol van de opvoeding gering is.

Ouders versterken de aanleg

Het kan voor ouders een opluchting zijn te weten dat ze niet als enige verantwoordelijk zijn voor alles wat er mis kan gaan bij het opgroeien van kinderen. Aan de andere kant willen ouders toch graag invloed uitoefenen op de ontwikkeling van hun kinderen. Ouders willen eraan bijdragen dat hun kinderen gelukkige volwassenen worden en daarvoor ook de randvoorwaarden creëren. Maar hoe ga je als ouder om met de nieuwe inzichten over de rol van de genetische aanleg van je kind?

Als opvoeden plaatsvindt binnen een genetisch kader, verliest de factor ‘gedeelde omgeving’ aan betekenis. Er blijken verschillende gen-omgevingscorrelaties te bestaan, die ingewikkelde interacties tussen ouders en kind tot gevolg hebben.

Zo zal in de meest voorkomende situatie dat een kind opgroeit bij (één van) zijn biologische ouders, de omgeving van het kind al min of meer gemodelleerd zijn naar zijn genetische aanleg.

Er bestaat dan een samenhang ofwel correlatie tussen aanleg en omgeving, die verklaart waarom een kind sommige eigenschappen van de ouders ontwikkelt. Een eenvoudig voorbeeld: stel dat beide biologische ouders van een kind extraverte persoonlijkheden zijn. De erfelijke aanleg bepaalt voor ongeveer de helft hoe extravert iemand wordt. Extra versie is een erfelijke persoonlijkheidseigenschap en de kans is dus aanwezig dat een kind van deze ouders ook boven gemiddeld extravert zal zijn.

De ouders hebben hun leef omgeving meestal zo ingericht dat deze aansluit bij hun levenswijze. Voor extraverte ouders kan dit betekenen dat ze een druk sociaal leven hebben. Een kind met aanleg om extravert te zijn, zal daardoor opgroeien in een omgeving die deze trek ondersteunt. Het resultaat daarvan is dat dit kind extraverter kan worden dan het geval zou zijn geweest als het in een meer neutrale omgeving was opgegroeid. Deze samenhang noemt men de passieve gen-omgevingscorrelatie.

Ouders reageren op hun kind

Een andere samenhang is de reactieve gen-omgevingscorrelatie. Wanneer het eerste kind geboren is, hebben jonge ouders een aantal onuitgesproken opvoedingstheorieën in het hoofd. Deze zijn ontstaan door ervaringen met hun eigen ouders en variëren van ‘Zo wil ik het beslist niet!’ tot ‘Dat doe ik precies zoals mijn ouders het deden.’ Deze ervaringen vullen jonge ouders aan met wat zij over opvoeding lezen en door gesprekken met vrienden en kennissen die zelf ook ouder zijn of worden.

Maar wanneer het kind ouder wordt, blijkt soms dat al die goede voornemens niet van toepassing zijn: de baby past soms helemaal niet in het ideale plaatje, maar vertoont vanaf het eerste moment gedrag dat het tot een klein eigenzinnig individu maakt. Alle ouders reageren op de een of andere manier op de aanleg van hun kind, vandaar de naam ‘reactieve correlatie’. Goed ouderschap bestaat er dan uit om alle opvoedkundige voornemens kritisch te bekijken en uit te zoeken wat voor dit kind goed zou kunnen zijn en wat niet.

Training Houd me vast (voor jou en je partner)
Training

Training Houd me vast (voor jou en je partner)

  • Leer elkaar écht zien en begrijpen
  • Ontdek hoe jullie pijnlijke momenten uit het verleden kunnen loslaten
  • Officiële Emotionally Focused Therapy (EFT) training van Sue Johnson
  • Met het boek Houd me vast van Sue Johnson
Bekijk de training
Nu maar
175,-

Een voorbeeld uit de praktijk: ouders hechten in het algemeen veel waarde aan de schoolcarrière van hun kinderen en stimuleren hun kinderen om de school zo goed mogelijk te doorlopen. Sommige ouders staan erop dat het kind altijd het huiswerk maakt en dat controleren ze ook. Het is niet ondenkbaar dat sommige jongeren hun middelbare schooldiploma te danken hebben aan de standvastigheid van hun ouders. Maar soms werkt deze standvastigheid juist ave rechts.

Het kind wordt er niet door gestimuleerd, maar raakt juist geërgerd. Het wil die controle niet en in plaats van harder te werken, lijkt het juist steeds tegendraadser te worden. Opvoeding betekent ook in dit geval dat ouders proberen uit te vinden wat goed is voor dat kind in het licht van zijn of haar aanleg. De mate van druk die ouders uitoefenen om hun opvoedkundige doel te bereiken en de manier waarop zij dat doen, worden aangepast aan het individu. Opvoeden gebeurt zo binnen het genetische kader van het kind.

Kinderen zoeken de optimale omgeving

Het kind speelt zelf ook een actieve rol in de opvoeding. Kinderen die leven in hetzelfde gezin hebben vaak niet dezelfde opvattingen over dat gezin. Erfelijke aanleg bepaalt mede de manier waarop iemand de omgeving waarneemt en daarmee omgaat. Kinderen beginnen langzaamaan hun omgeving vorm te geven, zodanig dat deze meer aansluit bij hun aanleg. Zij beginnen situaties op te zoeken die aansluiten bij hun geaardheid, en ook hun vrienden kiezen ze zodanig dat er een zo goed mogelijke aansluiting is.

Meer extraverte kinderen hebben bijvoorbeeld meer stimulatie nodig uit de omgeving om zich prettig te voelen, dan introverte kinderen. Ze draaien het liefst keiharde muziek tijdens het maken van hun huiswerk. Zonder muziek raken ze gemakkelijk ondergestimuleerd en dat ervaren ze als ‘duf’. Introverte kinderen hebben juist een rustige omgeving nodig om hun huiswerk goed te kunnen maken. Te veel stimulatie uit de omgeving leidt hen snel af en geeft een onaangenaam gevoel van drukte. Het actief veranderen van de omgeving, zodanig dat deze meer past bij de eigen erfelijke aanleg, wordt wel de actieve gen-omgevingscorrelatie genoemd.

Opvoeden met het oog op de aanleg van het kind

David Stern beschreef in 1977 de interactie tussen ouders en hun baby als een dans. Het was hem opgevallen dat ouders in het samenzijn met hun baby een steeds meer gesynchroniseerde routine ontwikkelden. Ouders begonnen hun gedrag steeds meer aan te passen aan de baby, en baby’s leken hun gedrag aan te passen aan dat van de ouders. Deze ‘dans’ kun je ook in een breder verband trekken. Ouders letten niet alleen op de bewegingen van hun kind, maar op elke vorm van gedrag

Ze proberen in te schatten wat kinderen nodig hebben om zich op een goede manier te ontwikkelen en spelen daarop in. Erfelijke aanleg bepaalt mede wat een kind nodig heeft en ouders houden daar min of meer bewust rekening mee. Dat betekent voor de gedragsgenetica dat de effecten van de opvoeding niet door alle kinderen uit een gezin gedeeld hoeven te worden. Opvoeding bestaat ook uit unieke-omgevingseffecten. Het ontbreken van effecten van de ge deel de omgeving betekent dan ook niet dat opvoedingseffecten klein zijn of zelfs ontbreken.

Ouders reiken kennis en ervaring aan die kinderen in de buitenwereld gebruiken. Ook kiezen ouders, zeker bij jongere kinderen, vaak de buitenwereld uit. Ze kiezen de buurt waarin kinderen opgroeien, de school en de sportclub. Op deze manier dragen ze bij aan het vormen van de persoonlijkheid van hun kinderen.

De eindconclusie kan luiden dat de rol van de opvoeding waarschijnlijk meer begrensd is dan tot voor kort werd aangenomen, maar dat zij nog steeds niet onderschat mag worden. De ouders dragen bij aan de persoonlijkheidsontwikkeling van hun kind, maar minder ingrijpend dan werd aangenomen. Ouders voeden hun kinderen op en richten zich daarbij op de aanleg van het kind. Aanleg komt voor opvoeden en opvoeden vraagt om aanleg.

Eysenck, H. (1993) From DNA to social behaviour. In P.J. Hettema and I.J. Deary (Eds.), Foundations of Personality. Dordrecht: Kluwer Academic Press
Harris, J.R. (1995) Where’s the child’s environment? A group socialisation theory of development. Psychological Review, 102, 458-489
Stern, D. (1977) The first relationship: infant and mother. Cambridge: Harvard University Press