Het antwoord is bijna altijd: allebei een beetje. Maar in de loop der tijd kan het accent wisselen. Toen ik psychologie studeerde, jaren tachtig, lag het accent op nurture: de meeste psychologen en leken gingen ervan uit dat mensen kunnen veranderen en zich kunnen ontwikkelen door wat ze doen en meemaken. In de meest extreme variant was het idee dat een kind als een onbeschreven blad (tabula rasa) ter wereld komt, en dat opvoeders het kind maken tot wat het wordt.

Het was een tijd van hoop, maakbaarheid en gelijke kansen voor iedereen. Ieder kind kon met de juiste scholing intelligent worden en de hoogste treden van de maatschappelijke ladder bereiken. En iedere crimineel kon met de juiste begeleiding een goed mens worden. De Leidse hoogleraar Buikhuizen, die onderzoek deed naar de genetische componenten van agressie, werd verketterd, vooral door linkse intellectuelen.

Dat is logisch, want vooral links gelooft in gelijke kansen voor iedereen. De gedachte dat sommige mensen nu eenmaal geboren worden als kwartjes, andere als dubbeltjes – en weer andere als schurken – is een ‘rechtse’ gedachte. Dat is ook te zien in het debat over man-vrouwverschillen: feministen en linkse mensen zijn meestal kritisch over onderzoek naar aangeboren verschillen tussen man en vrouw. De verschillen tussen individuele mannen en vrouwen zijn veel groter, zeggen ze. Dat klopt, maar dat geldt ook voor zoiets evidents als lichaamslengte: de onderlinge verschillen binnen een sekse kunnen veel groter zijn dan het gemiddelde verschil tussen 1.84 (man) en 1.71 (vrouw); toch twijfelt niemand eraan dat mannen door puur biologische oorzaken gemiddeld langer zijn.

Dat dit gevoeliger ligt als het gaat om psychologische kenmerken, zou kunnen samenhangen met het idee dat de verhouding tussen man en vrouw niet kan veranderen als sekseverschillen ‘vastliggen’. Want dan kunnen vrouwen nu eenmaal van nature minder goed leidinggeven, of zijn ze nu eenmaal van nature liever thuis bij de kinderen.

Maar daar zit misschien een denkfout – en een opening in het nature-nurture-debat. Want dat iets is aangeboren, wil niet zeggen dat er geen ontwikkeling of verandering mogelijk is. Het zit ook van nature in ons om veel te willen eten, of uit te halen naar een vreemde die in de bus per ongeluk op onze tenen gaat staan, maar we reguleren dat soort neigingen. Natuurlijk zijn er door erfelijke aanleg grenzen aan wat haalbaar is, maar er is een ruime marge waarin we onze ‘natuur’ kunnen oprekken of inkrimpen. Dat is nu juist het bijzondere van mensen, als diersoort: ze kunnen boven hun instincten en aanleg uitstijgen en sturing geven aan eigen gedrag. Als we dat vermogen wat vaker gebruiken, dan is het helemaal niet erg dat er aangeboren verschillen zijn tussen groepen en tussen individuen.

Roos Vonk is hoogleraar psychologie aan de Radboud Universiteit Nijmegen
en schrijft over psychologie op www.facebook.com/roosvonk1