Doe een testje. Vraag aan een willekeurige bekende of standsverschillen nog een rol spelen in onze samenleving. Grote kans dat die zegt van niet. Vraag dan eens of je bekende zich weleens in een sociale omgeving heeft bevonden waarvan hij dacht: hier hoor ik niet. Op een feestje van een collega, in een werkplaats of misschien juist bij een officiële gelegenheid. En? Hoe voelde dat?

Verschillen in sociale klasse

Klassenverschillen bestaan nog steeds. Maar je merkt ze pas bewust op als je in een ander milieu stapt dan het jouwe. Met de juiste instelling en intelligentie kan iedereen tegenwoordig een eind komen: je hoeft niet meer rijk te zijn om te studeren, je kunt ook als arbeiderskind bij het Leidse studentencorps, en je hoeft al lang niet meer van goede komaf te zijn om diplomaat, rechter of zelfs prinses te worden. Je kunt bereiken wat je wilt, sterker, je moet bereiken wat je kunt – er zijn immers nauwelijks nog barrières. Maar dat wil niet zeggen dat er geen verschillen meer zijn.

Ik was veertien toen de ouders van mijn vriendje me uitnodigden voor een dineetje in The Old Dutch, een van de chicste restaurants van Rotterdam, om de verloving van zijn broer te vieren. Ik zie mezelf nog zitten, met mijn nieuwe leren broek aan – het netste wat ik heb. Hij plakt aan mijn benen omdat ik zweet, en ik zweet zo omdat ik niet durf te gaan verzitten.

Deze mensen praten keurig Nederlands; ik behoorlijk Rotterdams, wat ze soms vrolijk nadoen. Ook snap ik hun grappen niet en ik weet soms ook niet precies wat ik eet. Ik meen te zien dat ze mijn onbeholpenheid grappig vinden en heb zin om te gaan huilen. Maar dan zie ik de verloofde al huilen, want ze krijgt een familiestuk van haar schoonouders. Ik heb nog nooit een familiestuk gezien. Wel Chuck Berry die op tv de ‘duckwalk’ doet, want dat is iets wat mijn ouders belangrijk vonden om me mee te geven voor later.

Taboe

Spreken over sociale klasse is taboe. Want klasse duidt op hiërarchie, en daar houden we niet van in Nederland. We zeggen liever dat iemand uit Spangen of de Schilderswijk komt dan dat iemand ‘volks’ is. ‘Het verschijnsel “sociale klasse” geeft ons een ongemakkelijk gevoel,’ vermoedt de Britse sociologe Beverley Skeggs, ‘omdat sociale klasse iets zegt over de waarde die je hebt in de samenleving. Mensen uit hogere klassen hebben allerlei privileges waar ze weinig aan kunnen doen. Daarom hebben we onszelf aangeleerd te denken dat we in een klasseloze maatschappij leven.’

Toch zijn we van jongs af aan gewend in één oogopslag een sociale scan te maken. Plat Rotterdams accent en sportsokken in badslippers? Arbeidersklasse. ABN-sprekende liefhebber van Freek de Jonge? Hogere middenklasse. We beoordelen op accent, kleding en smaak. Maar ook op lichaamstaal en humor: platte grappen horen niet bij de gegoede klasse, tenzij met het juiste accent en veel alcohol in een studentenhuis uitgesproken.

Ons oordeel over lagere klassen is doorgaans negatief: we voelen ons beter dan degenen met minder sociale status. Dat oordeel over klasse verpakken we alleen liever als een oordeel over smaak. ‘Oud geld’ kijkt gegeneerd naar de opzichtige kerstversiering aan de villa’s van de nouveaux riches. En een schijnbaar onschuldige uitspraak als ‘dat léés je toch niet’ duidt op een oordeel over de klasse die zulke dingen wél leest.

Minderwaardigheid

‘Omdat klasse staat voor de waarde die je hebt in de maatschappij, hebben we uit zelfbescherming de neiging anderen als minderwaardig te zien,’ zegt ­sociologe Beverley Skeggs. Dan is in elk geval duidelijk dat wíj tot een betere groep behoren, en dat sterkt ons zelfvertrouwen. Mensen zijn van nature geneigd om personen die niet tot hun eigen groep behoren, negatiever en bovendien stereotieper te beoordelen dan mensen die wel tot onze groep behoren. In de psychologie heet dit verschijnsel het ingroup-outgroup-effect. ‘Uiteindelijk is het gebaseerd op angst,’ stelt Skeggs – angst voor minderwaardigheid.

Maar al is ons oordeel over lagere klassen negatiever dan dat over de mensen die een hogere klasse vertegenwoordigen, het prettigst voelen we ons tussen mensen die op ons lijken. Mensen bij wie we niet op onze tenen hoeven lopen, en bij wie we geen dingen te eten krijgen die we niet kennen. Dat voelt veilig.

Sociale klasse verloochent zich niet, schrijft Skeggs in haar boek Class, self, culture. Ook als je meer verdient dan je ouders, een universitaire opleiding hebt die zij niet hadden en je je de kleding en het accent van een hogere klasse aanmeet, zul je je afkomst altijd weggeven in kleine details. Skeggs stelt dat mensen van een hogere klasse letterlijk meer ruimte innemen – ze hebben het gevoel dat ze daar recht op hebben. Ze zijn gewend rechtop te lopen, bewegen doelgerichter en stralen meer zelfvertrouwen uit – tekenen van dominantie.

Zelf heb ik het best ver geschopt, als meisje uit een Rotterdamse flattenwijk. Ik ging als eerste in mijn familie studeren. Ik kwam in aanraking met professoren, corpsballen en onbegrijpelijke toneelstukken, en leerde me te handhaven in een ander milieu dan het mijne. Toch viel ik lelijk door de mand toen ik tijdens een etentje bij een chique familie vriendelijk ‘eet smakelijk!’ zei. Oudere familieleden zwegen geschokt. Later legde mijn vriendin uit dat dat onbeleefd is, omdat het suggereert dat de kok misschien wel niet lekker gekookt heeft.

Andersom kon ik als ‘sociale stijger’ aan den lijve ondervinden hoe mijn gestudeerde vriendinnen zich bij mij thuis uit de toon voelden vallen. Ik zag hoe ze elkaar even aankeken toen een neef van mijn vader met een flauwe, seksistische grap kwam en daar vervolgens onbedaarlijk om begon te lachen, terwijl hij zich op zijn dikke buik sloeg.

Nieuwe elite

Maar al is de klassestructuur in onze samenleving dan niet verdwenen, ze is wel ergens anders op gebaseerd. ‘De overerving van klasse stamt eigenlijk uit het pre-industriële tijdperk, toen landbezit voor inkomen zorgde,’ zegt socioloog Ayse Güveli. ‘De tegenwoordige indelingen zijn gebaseerd op je werk. Als iemand van adel secretaresse of lerares is, valt ze niet in de hoogste klasse.’

In haar proefschrift beschrijft Güveli de vorming van een nieuwe klasse: de zogenaamde sociale en culturele specialisten. Docenten, architecten en journalisten vallen hier bijvoorbeeld onder. ‘Sinds de jaren zestig, met de opkomst van de kenniseconomie, is de dienstensector explosief gegroeid,’ legt Güveli uit. ‘Traditioneel bestaat de dienstensector uit de groep die ik “technocraten” noem; technisch specialisten en managers. Maar daarnaast is een nieuwe beroepsgroep ontstaan: mensen die werk doen waarvoor kennis van sociaal-culturele onderwerpen nodig is.’

Die sociale en culturele specialisten vormen niet alleen een beroepsgroep, betoogt Güveli, maar ook daadwerkelijk een aparte klasse, met eigen waarden, opvattingen en gewoonten. Ze stemmen vaker links dan de technocraten, zijn toleranter ten opzichte van etnische minderheden en geloven in seksegelijkheid.

Vaak verdienen ze minder dan de ‘technocraten’, managers en technisch specialisten in het bedrijfs­leven. Ze lezen meer literatuur en bezoeken meer musea, opera’s en klassieke concerten. ‘Als iemand naar een moeilijk toneelstuk gaat, kan ik een goede inschatting geven van het soort beroep dat die persoon zal hebben,’ zegt Güveli. ‘Andersom kun je ook voorspellingen doen. Zo denk ik bijvoorbeeld niet dat jij klassieke kunst aan de muur hebt hangen, maar dat je wel graag moderne kunstexposities bekijkt.’

Tokkie

Klopt helemaal. En ook in de andere kenmerken herken ik veel. Ik maak deel uit van een nieuwe klasse! Bovendien een vrij elitaire klasse – volgens Güveli dring je niet zomaar door tot de sociale en culturele specialisten: de beroepen vereisen een bepaald diploma, en je moet vaak ook nog specifieke talenten of interesses hebben.

Soms vindt vooraf een selectie plaats, zoals de numerus fixus bij de artsenopleiding, en het spreekt voor zich dat je meer nodig hebt dan een diploma om directeur van een schouwburg te worden. Technocraat kun je vaak worden zonder papiertje – het is nog steeds mogelijk om je van betonvlechter op te werken tot aannemer of manager, al groeit ook hier de vraag naar diploma’s.

Maar ook binnen de klasse van technocraten of van sociale en culturele specialisten heb je weer een onder- en een bovenlaag, legt Güveli uit. En de hoogste klassen maken zoals altijd gewoon de dienst uit. Zíj zijn de leidinggevenden en bedrijfseigenaren. En zij bepalen de norm. Als een razendslimme Tokkie op het gymnasium terechtkomt, heeft die zich wel te gedragen naar de normen van zijn nieuwe omgeving. Zo open is onze maatschappij dus ook weer niet. Al zijn de vaardigheden die je nodig hebt om verder te komen, voor een groot deel wel aan te leren.

Knieën netjes naast elkaar!

Kan ik me handhaven op de thee bij een adellijke dame? Ik ga het proberen. Licht zenuwachtig bel ik aan bij Helena, de dochter van de barones. Haar moeder is er die middag ook.

De ontvangst is allerhartelijkst. Helena serveert een koekje bij de thee; het gesprek verloopt ontspannen. In de kamer een ­monumentale antieke kast, een prachtige, honderden jaren oude klok, maar kleed en canapé – zoals de barones de bank noemt – hebben eigenlijk hun beste tijd gehad. Op de gang een foto van haarzelf met jachthoorn, en van Helena in de bergen.

Ik realiseer me dat niets hier in de kamer bij mijn eigen moeder door de beugel zou kunnen: te antiek, of niet netjes genoeg. Ik ben zelf ook behoorlijk overdressed in mijn nette jurk met hoge hakken. Te bloot ook, misschien. De barones draagt een degelijke ruitenrok en sokken in haar gezonde schoenen, haar dochter een vest op een spijkerbroek.

Maar etiquette gaat in de eerste plaats om rekening houden met andermans gevoelens, legt de barones me uit. Is een gast niet bekend met de regel ‘pas aan tafel gaan als de gastvrouw zit’, dan zal zij snel gaan zitten om te zorgen dat de ander zich niet opgelaten voelt.

Voor de foto gaan we naar het huis van de barones. Als ik aan de fotograaf vraag of ik zo goed zit, wijst Helena me erop dat ik mijn benen misschien netjes naast elkaar kan zetten. Ik mag ook wat meer rechtop gaan zitten om netjes over te komen.

‘Hé schele, niet hier komen zitten!’

Om een stapje omlaag te doen op de sociale ladder, draai ik een ochtend mee aan de lopende band in een vleeswarenbedrijf. Er wordt gewerkt in wisseldiensten; de eersten zijn vanmorgen om vier uur begonnen.

Ik moet in een razend tempo plastic doosjes vullen. Iedereen weet dat ik nieuw ben, en dus nog niet zo snel, maar voor de grap krijg ik continu te horen dat ik eens een beetje moet doorwerken. Om me heen wordt keihard gewerkt. Ook keihard gepraat, trouwens. Niet alleen omdat de machines aanstaan, want het volume blijft hoog tijdens de lunch. Er wordt veel en hard om me gelachen. Gejoeld ook, als ik binnenkom, en het duurt niet lang of de eerste schuine mop is verteld. Eén vrouw negeert me volkomen.

Ik heb al snel in de gaten dat je hier op je tellen moet passen bij wat je zegt: voor je het weet word je in de maling genomen. ‘Hé schele!’ roept iemand aan mijn tafeltje bij de lunch tegen een collega. ‘Niet hier komen zitten, hoor! Wij hebben net een mooie dame aan de haak geslagen en straks jaag je d’r weg!’ Luid gelach. En dan snel opruimen, want bijna iedereen moet nog een sjekkie roken.

Helena heet in werkelijkheid anders.

Meer lezen
– Beverley Skeggs, Class, self, culture (Routledge, £ 21,99)
– Ayse Güveli, New social classes within the service class in the Netherlands and Britain (proefschrift Radboud Universiteit Nijmegen, januari 2007)