Mijn collegavriendin is uit elkaar. Nu woont ze in haar eentje op de zolder van haar eigen huis. Haar ex en haar kinderen wonen nog beneden, tussen de rest van de spullen. Ze schenkt twee gulle glazen wijn in.

‘Weet je wat het rare is,’ zegt ze. ‘Sinds ik hierboven woon, krijg ik voortdurend vrienden over de vloer die roepen dat zij zo ook wel zin krijgen om te scheiden. “Zo’n lekker plekje voor jezelf, en die vrijheid, en die ruimte – ik zou zo met je willen ruilen,” zeggen ze dan.’ Dat ergert haar mateloos, want zij was liever gewoon samengebleven.

Maar ja – die getrouwde vrienden hebben weer nooit een moment alleen. Ze worden wakker naast hun vrouw. Schuiven met de kinderen aan de cornflakes. Ze ruilen hun huizen in voor kantoren of ziekenhuizen die ook tjokvol zitten met lichamen. ’s Avonds doen ze op de sportschool hun fysieke plicht of drinken een biertje met collega’s. Daarna kruipen ze weer tegen de warme billen van hun vrouw en knippen het nachtlampje uit.

Alleen in de auto hebben ze even tijd voor zichzelf – dé reden dat het fileprobleem nooit zal worden opgelost, als je het mij vraagt, want mannen vinden het helemaal niet zo erg om in de file te staan. Beetje radio luisteren. Beetje auto’s kijken. Niemand die aan hun kop zeurt. Het is het uurtje per dag dat ze tot zichzelf kunnen komen. Als heel Nederland straks is geplaveid met tienbaanswegen en carpoolpleinen moet je eens zien hoeveel huwelijken er stranden.

‘Ik had het liever anders gewild,’ zegt mijn vriendin. ‘Maar nu dit de situatie is, kan ik er maar beter iets moois van maken.’ Daar drinken we dus maar op. Eerst mijn fles wijn en dan die van haar. Want alleen-zijn is inderdaad een zegen, af en toe. Maar erop drinken lukt toch beter samen.