Dat was terecht.

Desondanks ben ik inmiddels drie keer op rij geweest. De eerste dag vind je me steevast ergens op mijn kop in de berm geprikt, de punten van mijn ski’s nog natrillend boven de sneeuw. Op dag vijf kun je me herkennen aan mijn vliegbeeld: een figuurtje in poephouding dat voorzichtig de berg af slalomt, gewicht veel te ver naar achteren, blik strak gericht op de twee meter voor de latten.

Dat geeft allemaal niets, want ik hoef helemaal niet goed te kunnen skiën van mijzelf.

In het dagelijks leven ben ik een ongeneeslijke perfectionist. Ik heb een radar voor fouten en verbeterpunten, heb nooit kunnen leren voor een zesje en breng zowel mezelf als anderen af en toe aan de rand van de wanhoop met mijn veeleisendheid (vraag maar aan mijn collega’s). Die moeder die ’s avonds laat de sinterklaassurprise van haar kind uit elkaar haalt om de constructie te verbeteren: dat ben ik. Ja, dat is inderdaad genant, en het is geen eigenschap waar ik bijzonder trots op ben. Maar ik zou haar ook niet willen missen.

Dat geldt voor meer perfectionisten, ontdekte psycholoog Jeff Szymanski. Het heeft dan ook geen enkele zin om tegen zulke mensen te zeggen dat ze de lat gewoon een stukje lager moeten leggen. Je zegt toch ook niet tegen een atleet dat hij de volgende marathon best wat langzamer mag lopen? Of tegen een concertviolist dat het echt niet loepzuiver hoeft? Van halfbakken prestaties leveren knapt niemand op. En perfectionisten al helemaal niet. Die ontlenen namelijk juist hun bevrediging aan het geslaagde resultaat van hun inspanningen, en de uiterste zorg die ze daarin stoppen.

Szymanski ontdekte ook wat wél werkt – en daar leest u meer over op pagina 18. De kunst is niet om de lat lager te leggen, maar om te weten wanneer je de knop moet omzetten. Violisten neuriën ook weleens een dom deuntje. Marathonlopers lummelen ook weleens op de bank. Een beetje doelloos spelen tussendoor, zonder eisen en zonder verwachtingen, daar knappen zelfs strebers enorm van op.

En dat is waarom aan het eind van elke skiweek de lachrimpels in mijn gezicht geëtst staan. Ik heb weer niets gepresteerd. Gelukkig.