‘Wat ruik je lekker,’ zei een lezeres tegen een moeder op de school van haar dochter. ‘Ja, lekker hè,’ antwoordde die. ‘Het is LouLou, maar dat zul jij niet kennen, want dat is heel erg duur.’

Vind een betrouwbare coach via Coachfinder
Coachfinder

Vind een betrouwbare coach via Coachfinder

Coaching is een belangrijke stap in zelfontwikkeling. Maar de juiste coach vinden blijkt nog niet zo eenvoudig. Coachfinder helpt je in je zoektocht naar een coach die bij je past.

Vind je ideale coach

Een neerbuigende opmerking, waarmee de parfumdraagster zich – bewust of onbewust – boven de andere moeder probeerde te plaatsen. Wat niet lukte, overigens: ‘Ik had kunnen zeggen dat ik de geur bij haar niet direct herkende; dat het een van de goedkoopste parfums is die ik zelf weleens gebruik. Maar ik dacht alleen maar: hoe kan iemand zo’n snob zijn en niet doorhebben dat deze belediging juist haar domheid aan het licht brengt?’

Sommige beledigingen leg je direct naast je neer, andere blijven jaren schrijnen. Psycholoog Steven Pont: ‘Een belediging kun je het beste omschrijven als vernederend. Iemand tast jou aan in je eigenwaarde of je eer. Je grenzen worden overschreden, waardoor je je gekwetst, verontwaardigd en boos kunt voelen. Soms reageer je heftig op een belediging omdat deze onwaar is; dat raakt je in je rechtvaardigheidsgevoel. Soms juist omdat de opmerking in de buurt komt van iets wat je zelf ook al had bedacht.’

Maar zelfs de ergste vernedering hoeft nog geen boosheid op te roepen bij de beledigde partij. Pont: ‘Je hebt altijd de keuze of je het je aantrekt of niet. Een goede metafoor hiervoor is het volgende verhaal. Een man zit samen met een collega op een terrasje. Er komt een vrouw op hen af die de man enorm begint te beledigen. Hij reageert niet. Wanneer de vrouw weg is, zegt zijn collega dat hij het bewondert dat de man zo rustig bleef. Hij antwoordt: “Stel dat ze me een cadeautje had willen geven en ik had het niet aangenomen, van wie was dat cadeautje dan nu nog geweest?”’

Ben je mijn vriend?

Zo boos als volwassenen kunnen reageren, zo onverschillig lijken kleine kinderen. Op de vraag van een groepsgenootje of hij haar vriend is, zegt een driejarige rustig ‘nee’. De peuter is dan in het geheel niet beledigd en speelt vrolijk door. Bedenken dat iemand beledigd zou kunnen raken en waarom, is namelijk een cognitieve vaardigheid van een hogere orde. Pas rond een jaar of vier à vijf krijgen kinderen door dat ze beledigd worden of zelf iemand beledigen. Pont: ‘Voor kleine kinderen is de vraag “ben je mijn vriend?” ongeveer gelijk aan de vraag “wil je een appel?”. Ze hebben nog weinig psychologisch inzicht en weinig besef van tijd – ze begrijpen niet dat het antwoord op zo’n vraag over een uurtje nog steeds geldt. Op het moment dat de identiteitsontwikkeling sterker wordt, nemen beide toe. Je hebt grenzen nodig om beledigd te kunnen worden. Bij kinderen liggen die nog niet zo vast.’

Hoe je als volwassene reageert op een belediging, heeft veel te maken met eerdere ervaringen. Pont: ‘Mensen die door negatieve ervaringen onzeker zijn geworden, zijn overgevoelig. Zoals iemand die ooit door een slang is gebeten, al bang kan worden voor een touwtje op de grond. Ook persoonlijkheidskenmerken zoals relativeringsvermogen zijn van belang. Bij mensen die dat missen, komt alles zwaarder binnen. En onzekere mensen interpreteren een ambigue prikkel snel negatief: dezelfde boodschap kan door hen heel anders uitgelegd worden dan door een zelfverzekerd persoon. Bovendien heeft de ene mens veel meer temperament – de neiging om direct heftig te reageren – dan de andere.’

Chinese kaartlezers

Cultuurpsycholoog Dianne van Hemert doet al enige jaren onderzoek naar hoe mensen uit verschillende culturen op beledigingen reageren. ‘Wanneer je tegen iemand met een Chinese achtergrond zegt dat hij een belabberde kaartlezer is, wordt deze over het algemeen minder boos dan wanneer je zegt dat Chinezen belabberde kaartlezers zijn. Terwijl het bij Nederlanders juist andersom is. De Chinese cultuur is collectivistisch; een belediging van de groep als geheel wordt mede daarom veel zwaarder opgevat. De Nederlandse cultuur is juist erg individualistisch. Nederlanders zijn dan ook bevattelijker voor persoonlijke beledigingen, omdat dat hun eigenwaarde kan beschadigen.’

Een belediging kan iemand pijnlijk treffen in zijn eer of eergevoel. Er zijn twee emoties die nauw verbonden zijn bij het verlies van eer: boosheid en schaamte. Boosheid omdat de belediger blijkt geeft van gebrek aan respect, en schaamte omdat het imago van de beledigde ondermijnd wordt. Hoe belangrijker eer in een cultuur, hoe intenser deze twee emoties worden beleefd. Bovendien wordt er in eerculturen sneller fysiek gereageerd op een belediging. Mannen uit het zuiden van de Amerikaanse staat Michigan reageren bijvoorbeeld volstrekt anders op een belediging dan mannen uit het noorden, blijkt uit onderzoek. Een onderzoeksassistent liep op straat tegen een nietsvermoedende proefpersoon op en schold deze vervolgens uit. Wat bleek? Mannen uit het noorden trokken zich daar weinig van aan, terwijl de zuiderlingen het idee hadden dat hun mannelijke reputatie was aangetast. Dat ze meer van streek waren dan de noorderlingen, was ook te zien aan de hormonale veranderingen in hun lichaam. De hoeveelheid van het stresshormoon cortisol in hun bloed was toegenomen. Hun testosteronniveau was gestegen, en de mannen gaven zelf ook aan agressiever te zijn.

De onderzoekers verklaren het verschil uit de sterkere eercultuur in het zuiden. Omdat een belediging de reputatie van de man aantast, probeert hij deze te herstellen door agressief ­gedrag. Beledigd worden veroorzaakt dus geen flight-reactie, maar een fight-reactie in het lichaam.

Breinreactie

Beledigingen laten ook het brein niet onberoerd. Psychologen van de universiteit van Wisconsin gebruikten eeg-apparatuur om te meten wat er dan precies gebeurt in de hersenen. Zij lieten studenten een essay schrijven over een sociaal onderwerp dat ze persoonlijk belangrijk vonden. Vervolgens werd dit beoordeeld door een onbekende ‘medestudent’, in feite een medewerker van het onderzoek. Sommige studenten kregen een positieve evaluatie, andere een negatieve met als slotzin: ‘Ik kan niet geloven dat een ontwikkeld persoon zo denkt. Ik hoop dat deze persoon nog iets leert op de universiteit.’

De beledigde personen voelden zich uiteraard bozer en agressiever dan hun studiegenoten met een positieve beoordeling. Tegelijk nam bij hen de activiteit aan de linkerkant van de frontale cortex toe, en die aan de rechterkant af. Dat is verklaarbaar: de linkerkant is betrokken bij de motivatie om iemand te benaderen, de rechterkant bij de motivatie om je om te draaien en weg te lopen. Een belediging roept de neiging op om op iemand af te stappen en hem eens even flink de waarheid te zeggen.

Hoe sterk die reactie is, wordt onder andere beïnvloed door je band met de belediger. Is dat een goede vriend, dan neemt de activiteit van de linker frontale cortex minder toe: je brein maakt zich letterlijk minder druk. Misschien dat dit komt doordat we er bij mensen die we sympathiek vinden, op vertrouwen dat ze het beste met ons voorhebben. Dat vermindert de neiging om ze aan te vliegen.

Maar dat wil niet zeggen dat een belediging van iemand die ons na staat minder kwetsend is – integendeel. Pont: ‘Als je moeder je beledigt, komt dat juist extra hard aan: je wordt bang dat zij haar liefde terugtrekt. Acceptatie speelt ook een rol; je voelt je niet volledig geaccepteerd door iemand van wie je veel houdt.’

Zelfrelativering

Wat kun je nu doen om niet uit je vel te springen of gekwetst in je schulp te kruipen? Pont: ‘Een gezonde dosis zelfspot helpt om de angel uit een belediging te halen. Door te erkennen dat er een grond van waarheid in zit, begrijp je ook waar de boodschap vandaan komt. Maar het belangrijkste is om te onderzoeken wiens probleem het nou eigenlijk is. Heb jij er zelf problemen mee dat je slordig bent, of heeft de ander een probleem met slordigheid? Als je er zelf niet over inzit, neem het dan ook niet persoonlijk op. Vergeet nooit dat er altijd een keuze­moment is: trek je het je wel of niet aan? Maak je het cadeautje open of niet?’

‘mijn moeder had nog nooit zoiets gezegd’

Susanne (30): ‘Een paar dagen voor Kerst kwam ik ’s avonds laat aan bij mijn moeder. Ik had een dineetje op mijn werk gehad en zou bij haar blijven slapen. Ze bedankte me voor het kerststuk dat ik had meegenomen, zette de schaal neer en klopte me op mijn buik, die na al het geschrans van die avond uitpuilde. “Nou, jij mag wel wat afvallen!”

Ik wist niet wat ik hoorde – mijn moeder zegt nooit zoiets. Ik was diep gekwetst en zei dat ook meteen. Maar zij vond dat ze gelijk had, en wilde in eerste instantie haar excuses niet maken. Ze bedoelde het toch goed? Boven in de badkamer moest ik opeens ontzettend huilen. Vermoeidheid, stress, teleurstelling, woede, alles kwam eruit. Ik had een heel emotionele tijd achter de rug, zat niet zo lekker in mijn vel. Ik wist zelf heel goed dat ik aan het “troost-eten” was. Hoe kon mijn moeder, die ik altijd op een voetstuk had gezet, me daar zo op aanspreken?

We hebben het later die avond uitgepraat, en ze begreep wel waarom ik zo heftig reageerde. Maar de volgende ochtend kwam ze toch weer aanzetten met een dieetboekje en een zwarte jurk waarin ik slanker zou lijken. Ik zei niets, ben naar mijn werk gegaan. ’s Avonds stond ze op mijn voicemail dat het haar speet. Met Kerst kon ik het niet ­laten om bij ieder hapje dat ze serveerde te vragen of ik dat wel mocht hebben. Best kinderachtig.

Pas door een gesprek met mijn zusje kon ik inzien dat mijn moeder het goed bedoelde, al bracht ze het niet zo tactvol. En ik ben toch maar een beetje op de lijn gaan letten.’

‘Ik voelde me echt gekwetst in mijn trots’

Wilma Verweijst (52): ‘De familie van mijn ex had op een verjaardag bij ons gegeten. Naderhand hoorde ik via mijn man dat vier van de negentien gasten ziek waren geworden, onder wie mijn schoonmoeder.Zelf dacht ik dat er misschien een blikje vis bedorven was; ik herinnerde me dat ik het een beetje vreemd vond smaken. Maar mijn voormalige schoonfamilie weet het aan het onhygiënisch klaarmaken van het eten. Er lagen immers ook geregeld “vuile” luiers in ons huis. Was ik eigenlijk wel schoon en netjes, vroegen ze zich af.

Ik was diep beledigd. Die luiers in huis gebruikte mijn oudste dochter voor haar babypop! Omdat luiers duur zijn, mocht ze er af en toe een gebruiken. Die deed ze dan eindeloos aan en uit, maar ze waren ­gewoon schoon. Trouwens, mijn schoonfamilie had daar ook nooit naar gevraagd. Ze trokken gewoon hun eigen conclusies.

Het stak me enorm dat ik na 15 jaar opeens te horen kreeg dat ze me onhygiënisch vonden. Ik voelde me niet zomaar gekwetst, maar gekwetst in mijn trots, in een bepaald eergevoel, in iets essentieels. Hygiëne vind ik heel belangrijk, dat heb ik van mijn moeder geleerd.

Ik heb ze een brief geschreven en we hebben het later nog besproken. Maar ze bleven erbij: ik had beter moeten opletten met het eten. Ik heb altijd weer gewoon aardig gedaan, maar het is van binnen blijven knagen. Niet dat ik er dagelijks nog aan denk, maar als er iets met keukenhygiëne is, flitst dit voorval nog altijd door mijn hoofd – terwijl het toch negentien jaar geleden is.’