We maken graag onze eigen keuzes. Of het nu gaat om vuurwerk, Zwarte Piet, kiloknallers, suiker in frisdrank: zodra een verworvenheid ter discussie staat, is het land te klein: betutteling! Toen mijn eigen universiteit een experiment startte met Meatfree Monday verklaarde een hoogleraar: ‘De kantines op mijn universiteit zijn door de nazi’s overgenomen… verachtelijke betweterij die me alleen maar bloeddorstiger maakt.’

In de psychologie heet dit reactance: wanneer mensen het gevoel krijgen dat ze een bepaalde kant op geduwd worden, komen ze in verzet. Om hun keuzevrijheid te beschermen willen ze juist des te meer díé kant op. In reactie op bezwaren tegen vlees zeggen mensen weleens: ‘Nu ga ik extra veel vlees eten!’ Lekker puh. Misschien maar goed dus dat in de kantine van de boze hoogleraar de Meatfree Monday niet doorging.
Maar hoe vrij zíjn die keuzes eigenlijk? vroeg ik me af toen ik las dat in Nederland veel meer vrouwen parttime werken dan elders. Veel moeders zullen dat ervaren als eigen keus. Maar die keus ligt meer voor de hand in een land waar je zussen, vriendinnen en collega’s hetzelfde doen; waar je rond de bevalling zestien weken verlof hebt; waar anderen je vragen hoeveel dagen je voortaan gaat werken, en ze de fulltime werkende moeder zelfs een schuldgevoel aanpraten. NRC Handelsblad-columniste Rosanne Hertzberger schreef onlangs dat vrouwen in de VS doorwerken tot aan de bevalling en na een kort verlof weer fulltime aan het werk gaan. Wat haar als aanstaande moeder eerst ‘ondoenlijk, misschien zelfs onmenselijk’ leek, vindt ze inmiddels heel gewoon – want iedereen vindt het gewoon. In een andere omgeving, met andere gewoontes en normen, ga je er zelf ook anders over denken – en andere ‘eigen keuzes’ maken.
De keuzevrijheid die ons allen zo heilig is, is dus nogal betrekkelijk. Uiteindelijk zijn we echte groepsdieren die zich conformeren. Daarom vinden we het eten van hond of walvis verfoeilijk, maar vinden we het wel doodnormaal om varkens klem te zetten tussen metalen stangen en pasgeboren kalfjes bij hun moeder weg te slepen, zodat wij de melk kunnen drinken die zij voor haar baby maakt. Van een afstandje bekeken zijn dat nogal brute praktijken, maar het voelt anders: het mag, iedereen doet het, dan zal het wel kunnen toch? Net als bij het bekende ‘omstander-probleem’ denken we: als het echt erg was, had iemand er al iets aan gedaan. Zo houden we onbedoeld elkaars blinde vlekken in stand.

Toen ik laatst in de kantine sputterde dat ík nu geen keuzevrijheid heb – als ik geen vlees of kaas wil, heb ik welgeteld nul opties – zei een carnivore collega: ‘Jawel, jij kiest ervoor veganistisch te eten.’ Maar dat kun je ook omdraaien: een ander kiest ervoor om vlees te eten. O nee, wacht: dat is niet écht eigen keus, had ik net immers bedacht. Echt vrije keuzes, die tegen de stroom ingaan, vinden anderen vooral lastig en dwars. Gelukkig worden ze desondanks af en toe gemaakt: je moet er niet aan denken hoe onvrij we zouden worden als niemand de collectieve consensus durfde uit te dagen.