Het was al laat, onze pont kon ieder moment vertrekken. Dus snelden we met onze boodschappen door het slaperige stadje waar we vakantie vierden. Langs de terrassen met toeristen, langs de bankjes met locals, langs de man die schuimbekkend op het trottoir lag.

beeld: eric van den elsen

De man die schuimbekkend op het trottoir lag? De tas aan mijn arm zwiepte toen ik mijn pas inhield. Ja, daar lag een schuimbekkende man. Hij keek me aan met wazige ogen. Hier moest iets worden gedaan. Alleen, hoe zei je ‘wat is er aan de hand’ in het Portugees?

Ik zette mijn boodschappen op het trottoir en knielde naast hem. Dit leek me iemand die op zijn zij moest liggen. Dat ging ik dus doen, hem behoedzaam op de zij helpen. Maar dat was niet wat de man in gedachten had. Hij begon met een arm te maaien en zei iets wat volgens mij ook voor Portugezen onverstaanbaar was.

Inmiddels waren mijn man en dochter op hun schreden teruggekeerd en hadden hun tas ook op de stoep gezet. Melk en gehakt in de brandende zon. ‘Volgens mij wil hij met rust gelaten worden,’ zei mijn man. ‘We missen de pont,’ zei mijn puberdochter.

Er kwam een Portugees naast ons staan. ‘Laat hem maar,’ zei die in slecht Engels, ‘hij ligt hier zo vaak.’ En nog een Portugees. ‘Hij drinkt. Zijn broers wonen daar.’ Ze wezen naar de overkant van de straat. Daar stond een groepje mannen te kijken. ‘Laten we gaan, mam,’ smeekte mijn dochter.

Het ongemak droop inmiddels ook uit mijn oksels. Ik keek nog eens naar de man op de grond en pakte mijn boodschappen weer op. We trokken een sprintje en haalden de pont.

In de spotlights

Bijna een jaar later weet Philip Zimbardo meteen wat me daar op die gloeiend hete stoep parten speelde. ‘The spotlight effect!’ roept hij als ik mijn verhaal heb gedaan. Keer op keer is uit onderzoek gebleken dat omstanders echt niet alleen uit domheid, angst of onverschilligheid aarzelen om in noodsituaties in te grijpen.

Die terughoudendheid – het omstandereffect – wordt minstens zo vaak veroorzaakt door de gedachte dat je in de spotlights staat, en iedereen naar je kijkt en je uitlacht. ‘Vooral pubers zijn daar erg gevoelig voor. Op die leeftijd wil je al helemaal niet degene zijn die afwijkt.’

Het is even slikken: Philip Zimbardo, icoon van de sociale psychologie, die me puberaal conformisme toedicht. Maar dat het persoonlijk kon worden, dat had ik kunnen weten toen ik me afgelopen voorjaar aanmeldde voor deze bijeenkomst in Nijmegen. We zouden in klein gezelschap getraind gaan worden, én in aanwezigheid van de grote Zimbardo zelf. Want de man mag dan 83 zijn en al lang met emeritaat, hij reist nog altijd de wereld rond ter promotie van een project waarmee hij alledaags heldendom hoopt te vergroten.

Iedereen kan leren om in lastige situaties uit de inerte massa naar voren te treden en handelend op te treden, is Zimbardo’s overtuiging. Kwestie van trainen. Daarom leidt hij wereldwijd mensen op om zijn Heroic Imagination Trainings te geven. Dit hier vandaag is de eerste Nijmeegse training.

En ik leer er dus dat mijn heldenpotentie wordt beperkt door te veel conformisme. Ik zou me minder mogen afvragen wat anderen van me denken. ‘Niemand let op jou,’ zegt Zimbardo daarover. ‘De meeste mensen zijn vooral met zichzelf bezig.’

Extreme aanpassing

Zimbardo’s ‘heldentraining’ omvat veel meer elementen, maar dat conformismedingetje blijft bij mij het langst hangen. Bang zijn af te wijken: in de weken volgend op de training lees ik er gretig over. Ik ben niet de enige die er last van heeft, wordt me al snel duidelijk. De meeste mensen zijn enorme conformisten.

En dan niet alleen als ze de pech hebben verzeild te raken in vage situaties met dronken mannen. Ook als ze keurig in een zaaltje zitten om te oordelen over zoiets overzichtelijks als de lengte van drie lijntjes. Dan heb ik het over de experimenten die Solomon Asch, zo’n andere icoon van de sociale psychologie, in de jaren vijftig deed.

Asch liet proefpersonen steeds een serie van twee kaartjes zien: eentje met één lijn erop, een tweede met drie lijnen van verschillende lengte. Welk van die drie was net zo lang als het lijntje op de eerste kaart? Het antwoord was telkens in één oogopslag duidelijk, maar Asch had een gemenigheidje ingebouwd.

Bij iedere sessie was slechts een van de ‘proefpersonen’ echt proefpersoon. De anderen hoorden bij de proefopzet, en hadden instructie gekregen om bij een deel van de setjes allemaal hetzelfde foute antwoord te geven. De echte proefpersoon was daarbij telkens als laatste aan de beurt.

Het effect was verbijsterend. Driekwart van de echte deelnemers bleek zich minstens één keer aan te sluiten bij een foute beoordeling van zijn voorgangers. Ze wezen dus een lijn aan waarvan ze prima wisten dat die qua lengte niet correspondeerde met de lijn op het eerste kaartje.

Die extreme aangepastheid bleek wel gepaard te gaan met fysieke stressreacties – tegen de waarheid getuigen valt niemand licht. Maar zich aan leugens conformeren déden de meeste deelnemers. Omdat ze het naar vonden ‘anders’ te zijn, verklaarden ze later. Slechts een enkeling was oprecht gaan twijfelen aan zijn eigen oordeel.

In de decennia hierna bewezen meer onderzoeken dat de meeste mensen zich opvallend snel naar anderen voegen. Om nog een beroemd experiment te noemen: Stanley Milgram (een student van Asch) stelde in 1963 vast dat in een zogenaamd onderzoek naar het leereffect van straf 65 procent van de proefpersonen bereid was falende ‘leerlingen’ een potentieel dodelijke schok te geven als de ‘leraar’ daarom vroeg. Soms aarzelden ze, maar slechts een op de drie weigerde.

En welke onderzoeker daarna zich ook bezighield met non-conformisme, de uitkomsten waren en bleven in deze orde van grootte. Twee derde tot drie kwart van de proefpersonen is dus geneigd zich naadloos aan anderen aan te passen, hoe bizar die anderen ook doen.

Typisch menselijk

Zelfs peuters en kleuters hebben deze reflex al, stelde de Duitse hoogleraar ontwikkelingspsychologie Daniel Haun recentelijk vast. Zo gaven 2-jarigen die eerst hadden geleerd wat de juiste oplossing was van een lastig puzzeltje, in meerderheid een fout antwoord zodra ze leeftijdsgenootjes om zich heen hadden die getraind waren dat foute antwoord te geven. Alleen als ze zwijgend de juiste oplossing mochten aanwijzen, wilden de peuters nog wel naar hun overtuiging handelen.

Dom gedrag? Haun denkt daar genuanceerder over. Al was het alleen maar omdat hij in vergelijkbare onderzoeken onder mensapen vaststelde dat die hun gedrag níét aanpassen aan dat van soortgenoten. Als chimpansees of orang-oetans eenmaal hebben geleerd iets op een bepaalde manier te doen, laten ze zich daarna niet meer beïnvloeden door wat andere apen doen. Onze naaste verwanten doen dus niet aan conformisme.

Daarmee lijkt conformisme een typisch menselijk trekje, en dus iets wat onze voorsprong op andere diersoorten kan verklaren. Haun ziet er onder andere een verklaring in voor het feit dat de mens in vergelijking met andere diersoorten zo uitgesproken cultuurdragend is. En ook voor het feit dat de mensheid zo fascinerend veel verschillende culturen kent, met zo veel geschreven en ongeschreven regels. Wie zich conformeert – hier schudden we handen en kijken we elkaar aan – hoort bij de groep; wie zich anders gedraagt, niet.

Maar die laatste overtuiging is toch evident fout? Hebben we recentelijk niet veel te vaak gezien dat het leidt tot uitsluiting van en agressie tegen vreemden? Haun wil zeker niet ontkennen dat conformisme heel akelige bijwerkingen kan hebben. Toch wijst hij graag op de nuttige kanten van onze vergaande aanpassingsdrang. Realiseer je bijvoorbeeld eens hoezeer conformisme garant staat voor stabiliteit en een prettige samenwerking binnen groepen. Of je het daarbij nou over je werkteam hebt of over de maatschappij.

Onmisbaar in de groep

Oké, daar kan ik iets mee. Zo is het voor mij persoonlijk best fijn dat mijn bedrijf geen heftige overwerkcultuur kent. Op straat scheelt het zeker enorm dat de meeste mensen zich naadloos conformeren aan de rechtsrijdregels – ook als ze illegaal op de stoep fietsen – en inderdaad, stel je voor dat de bakker morgen ineens zegt: jij wilt in ruil voor gewapper met een plastic kaartje een van mijn broden? Dat accepteer ik niet, hoor.

Voorzichtig overweeg ik dus mijn eigen en andermans conformisme iets minder te veroordelen. Tot een kritisch stemmetje diep in mij roept: ho! Hier klopt iets niet. Kijk naar de cijfers. Want al wordt het altijd een beetje weggemoffeld als het over die iconische onderzoeken gaat, feit is toch dat telkens opnieuw bleek dat er altijd proefpersonen bij zijn die zich níét voegen naar de groep: vrij consequent een kwart tot een derde van de deelnemers.

Hoe zit dat dan, als conformisme zo’n prachtige eigenschap is? Dat zou evolutionair bepaald kunnen zijn, zegt Haun als ik hem bel met die vraag. ‘Iedere groep heeft een zekere variabiliteit nodig om te overleven. In een maatschappij waarin niemand bereid is de harmonie te verstoren en een conflict te riskeren, zou er ook geen innovatie zijn.’

En wie zíjn die harmonieverstoorders precies? Daar is nog niet zo heel veel onderzoek naar gedaan, maar Haun denkt in ieder geval dat non-conformisme een persoonlijkheidstrek is: ‘In mijn onderzoeken zag ik dat de neiging zich niet aan te passen bij 4-jarigen al een stabiel gegeven is: een kind dat op één punt van de groep durfde af te wijken, deed dat op andere momenten ook.’

Explorer of Firefox?

Conformisten kunnen dus bijdragen aan orde en organisatie, maar voor de broodnodige vernieuwing is een fikse minderheid van dwarsdenkers nodig. De Amerikaanse organisatiepsycholoog Adam Grant komt op een heel andere manier met dezelfde boodschap. In zijn boek Originals: How non-conformists change the world laat hij talloze voorbeelden zien van de kracht van non-conformisme.

Zo haalt hij een onderzoek aan waaruit bleek dat klantenservicemedewerkers die het online sollicitatieformulier voor hun baan hadden ingevuld via Firefox of Chrome, beter presteerden op hun werk dan mensen die via Explorer of Safari naar hun sollicitatie waren gesurfd. De verklaring voor dit wonderlijke verband: de meeste mensen gebruiken gewoon de browser die bij aankoop op hun computer zit – op een Apple is dat Safari, op pc’s Explorer.

Maar sommigen nemen het initiatief om zelf Firefox of Chrome te downloaden. Deze laatste groep is dus geneigd vraagtekens te plaatsen bij gegeven situaties. En dat deden ze kennelijk ook in hun werk, schrijft Grant: als het hun in een verkoopgesprek zinnig leek om lak te hebben aan de voorgeschreven scripts, deden ze dat. Met betere verkoopresultaten als gevolg.

Nog een opmerkelijke onderzoeksuitkomst uit Originals: jongere kinderen uit een gezin zijn non-conformistischer dan eerstgeborenen. Dat concludeerde Adam Grant na analyse van de levensloop van de honderd succesvolste stand-up comedians aller tijden – want als één beroepsgroep op non-conformisme draait, is het deze wel.

De gezinnen van herkomst van Grants komieken telden gemiddeld 3,5 kinderen. Als geboortevolgorde geen rol speelde, zouden er in ieder geval evenveel eerst- als laatstgeborenen onder de onderzochte honderd moeten zitten. Maar nee: tegenover 44 jongste kinderen stonden slechts 20 oudsten-uit-het-gezin.

Volgens Grant komt dit doordat eerstgeborenen al snel de rol van slimste en sterkste krijgen. Voor jongere kinderen blijft dan de niche van dwarsligger en grappenmaker over. Verder verklaart hij de grotere originaliteit van jongere kinderen uit het feit dat ze in hun jeugd minder met ge- en verboden zijn bestookt. Daardoor kunnen ze een ‘intern kompas’ ontwikkelen in plaats van zich te laten leiden door een ‘extern kompas’ van opgelegde regels.

Een andere blik

Als jongste uit een gezin van twee zou ik volgens Grant hartstikke original moeten zijn. Waarom surf ik dan toch met Safari? En waarom liet ik op die Portugese zomerdag een hulpbehoevende man op de stoep achter? Wellicht was het leeftijdsverschil tussen mij en mijn zus te klein, bepeins ik. Doordat ik langer was, kon ik haar fysiek in ieder geval prima aan. Ik hoefde niet zo nodig de paljas uit te hangen. Maar op de een of andere manier bevredigt die verklaring toch niet helemaal.

Gelukkig zet een collega me op een ander denkspoor. Wat zit je toch te piepen over die schuimbekkende man, zegt ze. Je bent toch op hem afgestapt? Jíj hoeft je nergens voor te schamen. Die broers – díé moesten zich schamen.

Hee!, denk ik ineens, zo kan ik het ook zien. Ik ben dan misschien met een rood hoofd afgedropen, maar ik heb daarvóór wel een dappere hulppoging gedaan. Dat kun je van de rest niet zeggen. Maar wie weet wat er na mijn vertrek gebeurd is. Misschien heb ik het omstandereffect wel doorbroken en dachten die spotlight-schuwe broers eindelijk: waarom vonden wij dit ook alweer normaal?

Bronnen o.a.: R. Imhoff, H.P. Erb, What motivates nonconformity?, Personality and Social Psychology Bulletin, 2009
D. Haun e.a., Children conform to the behaviour of peers; other great apes stick with what they know, Psychological Science, 2014
A. Grant, Originals: How non-conformists change the world, Random House, 2016 / B.M. Schumpe e.a., Assessing need for uniqueness: Validation of the German NfU-G Scale, Personality and Individual Difference, 2016

De kritische blik van de buitenstaander

Sociaal psycholoog Philip Zimbardo werd begin jaren zeventig wereldwijd bekend met zijn Stanford-gevangenisexperiment. Daarvoor werden 24 ‘volstrekt normale’ studenten in de kelders van de universiteit opgesloten; de ene helft als gevangene, de andere helft als bewaker.

Zimbardo wilde twee weken lang bestuderen wat er in zo’n situatie gebeurde, maar stopte het experiment na zes dagen omdat de ‘bewakers’ beestachtig tekeergingen tegen de ‘gevangenen’. De les die Zimbardo hieruit trok, was dat vrijwel iedereen in bepaalde situaties in staat is tot kwaadaardig gedrag, of tenminste tot wegkijken.

Pas later raakte Zimbardo geboeid door het feit dat een relatieve buitenstaander – zijn latere vrouw Christina Maslach – haar afschuw van de situatie had durven uitspreken en er zo een eind aan maakte. Zijn onderzoek naar de vraag in welke omstandigheden mensen wél ingrijpen bij noodsituaties en wantoestanden, resulteerde in het Heroic Imagination Project. Momenteel reist hij daarmee de wereld over. Ook leidt hij mensen op om Heroic Imagination Trainings te geven. Zijn motto: ‘Je wordt niet als held geboren, je wordt ervoor opgeleid.’

De Nijmeegse psychologe Nathalie van Gerrevink organiseerde in april dit jaar de eerste Europese Hero Round Tableconferentie en zet samen met anderen een Nederlands Herotrainingsprogramma op. Voor meer informatie: www.heroroundtable.nl Afwijken of erbij horen?

‘Erbij horen’ is een fundamentele menselijke behoefte. Waarschijnlijk heeft die een evolutionaire basis: buiten de groep vallen is potentieel dodelijk. Vandaar dat de neiging ons aan anderen te conformeren zo diep zit.

Toch willen we ons ook uniek voelen. De laatste jaren is veel onderzoek gedaan naar deze Need for Uniqueness (NfU) en een van de uitkomsten is dat iedereen zich het prettigst voelt als hij of zij een beetje verschilt van anderen. Maar waar dat ‘beetje’ overgaat in te veel of te weinig uniciteit ligt voor iedereen weer anders; we hebben allemaal ons eigen optimum.

Dat is echter niet in steen gehouwen. Als mensen in een onderzoek te horen kregen dat ze heel sterk leken op anderen, scoorden ze daarna stukken beter in een creativiteitstestje; dat komt doordat ze onbewust probeerden hun gevoel van uniciteit te beschermen.