In een veel te groot, tot op de draad versleten pak dat ooit deftig moet zijn geweest, zit hij wijdbeens op het puntje van zijn stoel. Hij springt op zodra hij mij ziet, zijn gezicht in een gepijnigde grijns.

Inge Schilperoord: ‘Ben ik wel zo anders dan de mensen die ik behandel in de gevangenis?’

Inge Schilperoord: ‘Ben ik wel zo anders dan de mensen die ik behandel in de gevangenis?’

Waarom gaat de een het foute pad op en de ander niet? Deze vraag fascineert forensisch psycholoog In...

Lees verder

Het slobberende pak dat hij bij de kringloop kocht, draagt hij volgens zijn begeleider sinds hij weer een sprankje hoop heeft. Hoop op vrijlating uit de tbs. Hij slikt sinds kort nieuwe medicatie. Wie weet mag hij nu langzaamaan gaan resocialiseren. Dat moet ons onderzoek uitwijzen.

Het heeft bijna iets filmisch: deze knoestige man, met verkleurde tatoeages in zijn nek en een kop als een boomstronk, lopend door de tbs-kliniek in een driedelig kostuum. Maar het is vooral triest.

Want zo aftands als zijn pak, zo rafelig is ook zijn leven. Van de 59 jaren op deze aarde bracht hij er meer dan 40 door in gevangenschap. Op zijn 6e uit huis geplaatst. Daarna een reeks kindertehuizen, gevangenissen en klinieken. In de verbrokkelde jaren buiten leefde hij achter de tralies van zijn eigen geest.

Een verstandelijke beperking, chronische posttraumatische stressstoornis, verslavingen. Hij is verslaafd aan seks, heeft een libido dat over de randen van zijn mogelijkheden gutst en kan zichzelf niet bedwingen. Zijn dagelijkse prostitueebezoek bekostigde hij met inbraken. Hij werd onder andere veroordeeld voor exhibitionisme en aanranding.

Eerst kreeg hij alleen psychotherapie, maar sinds kort gebruikt hij libidoremmers; chemicaliën die zijn testosteronniveau verlagen. Wel met een flinke prijs: hij heeft botontkalking en ontwikkelt vrouwelijke trekken.

Wanneer zijn jasje even uit is, zie ik aan beide zijden van zijn borst welvingen die niet passen bij zijn magere lichaam. Maar alles voor de kans op nog iets van een leven. ‘Ik wil bij mijn moeder zijn, nu ze er nog is.’

Een paar uur zitten we te praten. Hij reddert met koffie, zegt op elke vraag ‘Ja inderdaad, mevrouw’ en blijft maar gespannen lachen. Door zijn verouderde huid schemert af en toe het jongetje dat hij ooit geweest moet zijn.

Ik denk aan alle onbekende slaapzalen waar hij heeft moeten wennen. Steeds weer een ander tehuis, andere geluiden, andere therapeuten. De afhankelijkheid. ‘Wat denkt u, mevrouw,’ stamelt hij, ‘kan ik naar buiten?’ In zijn vragende blik zie ik mijn machtspositie weerspiegeld. Het is ongemakkelijk en het went nooit.

Het onderzoek levert voor hem weinig op. Er zijn nog te veel risicofactoren voor resocialisatie. Wanneer ik kom aanrijden met dit nieuws, zie ik hem al rondlopen achter het raam van de kliniek.

Tegenover hem zittend, lijkt zijn pak nog groter geworden. Met de pochet uit zijn borstzakje wrijft hij de zweetdruppels van zijn voorhoofd. Handenwringend luistert hij naar mij.

Daarna blijft hij lang stil. Perst zijn lippen op elkaar. Veegt een stofje van zijn mouw. Kermt kortstondig. Dan herpakt hij zich, knikt beleefd, staat op en loopt weg, de panden van zijn jasje wapperen als vreemde vleugels om hem heen.