Ik ben een gesloten boek. Als ik dat zeg, gaan er geregeld wenkbrauwen omhoog.

‘Jij bent toch heel open?’ Nou, nee, ik maak alleen veel geluid. Soms. In sociale settings. Maar het is een misverstand te denken dat luide honden daadwerkelijk zichzelf laten zien.

Ik kan me goed verschuilen achter grappen, anekdotes en, mijn lievelings, vragen stellen. Wie vragen stelt, hoeft geen antwoorden te geven. En wie niet antwoordt op de vraag hoe het gaat, hoeft niet ‘matig’ te zeggen, wat soms wel de waarheid is.

Het is niet dat ik dat niet wil. Jaloers kan ik kijken naar vriendinnen die als ze zich rot voelen, geheel zelfstandig de telefoon pakken en zeggen: ‘Wil je misschien even naar me luisteren?’

Was ik maar zo vrij. Zodra het leven mij tegenzit, stokt mijn spraakvermogen. Schrijven over besognes kan ik wel. Maar doorgaans pas als ik een en ander een beetje verwerkt heb. Niet voor niets zeggen gevierde auteurs dat je niet moet schrijven uit de wond maar uit het litteken.

Praten uit de wond is echter wel gezond. Ik weet het. Maar intussen zwijg ik. Afgelopen week zat ik in het ziekenhuis met iemand die me extreem dierbaar is. Er was geen goed nieuws. Van buiten onbewogen hoorde ik het aan. Ik stelde vragen (want dat kan ik goed), ik haalde koffie, ik sprak bemoedigende woorden.

Pas ’s avonds kwam de angst. Stilletjes zat ik op mijn leesstoel. Mijn man François vroeg hoe het ging. ‘Prima,’ glimlachte ik. Prima? Natuurlijk joh. Van binnen beleefde ik een volledige paniekaanval, maar toch stak ik mijn duim op.

‘Kom je zo naar bed?’ Ik knikte, maar bleef zitten. Ik wachtte tot het gebrom van zijn elektrische tandenborstel klonk, dat het geluid van mijn huilen zou overstemmen.

Het is niet dat ik me schaam. Ik ben alleen niet gewend aan leunen. Mijn moeder leunde op mij en dat maakte dat ik altijd comfortabeler ben als ik mijn armen om een ander heensla dan wanneer iemand mij vasthoudt.

Bij slecht nieuws trek ik me als een schildpad terug in mijn huis. Een pantser van optimisme en daadkracht heb ik aangetrokken. Een luid schreeuwen dat alles goed is. Maar intussen ben ik stiekem zo alleen.

De laatste tijd voelt het alsof het leven in volle vaart over mij en mijn vrienden heen dendert. We zijn veertigers en met de leeftijd lijkt het aantal volwassen problemen te groeien.

Burn-outs, scheidingen, faillissementen, een haperend hoofd, een weigerend lijf, ouders die zorg nodig hebben. We bellen wat af. Althans, mijn vriendinnen bellen mij. Ik luister. En ik zwijg.

Tot vandaag. Toen de angst mijn hart weer te pakken had, besloot ik eindelijk zelf eens volwassen te worden. Ik, die altijd zo’n grote mond heb, moest mijn stem maar eens laten horen.

Ik pakte de telefoon en belde mijn beste vriendin. ‘Hé… wil je misschien even naar me luisteren?’ Ze zweeg. ‘Ja natuurlijk,’ zei ze uiteindelijk. En toen zweeg ze weer. Tot ik eindelijk begon te praten.