De criminoloog De Haan is het op zich niet oneens met deze stelling, maar vindt dat die niet misbruikt mag worden om net te doen alsof er niets aan de hand is. Er zijn namelijk genoeg aanwijzingen dat het allemaal best minder zou kunnen. Een vergelijking met een bijzonder gewelddadig land als de Verenigde Staten leert dat geweldpleging vooral op naam komt van jongeren die in de maatschappij buiten de boot vallen. Zij gebruiken geweld als een manier om aanzien te verwerven op straat. De onveiligheid die hier het gevolg van is, zorgt ervoor dat goedwillende burgers uit de buurt terugtrekken en dat geeft de normloosheid meer kans.

Vooral in de grote steden zijn achterstandsbuurten ontstaan waar moorden schering en inslag zijn. De Amerikanen zelf spreken zelfs over war zones. Volgens De Haan is het in Nederland niet zo ver gekomen dankzij een sociaal beleid waarbij de bescherming van zwakkeren voorop heeft gestaan, maar de laatste jaren zijn er toch buurten ontstaan waar drugshandel en georganiseerde criminaliteit een hoofdrol spelen. Zo hebben bewoners van de Bijlmer meer dan zes keer zoveel kans om het slachtoffer van een beroving te worden dan andere Amsterdammers. De Haan noemt dit onaanvaardbaar, maar hij

gelooft dat het tij gekeerd kan worden door maatregelen te nemen die de verpaupering, marginalisering en gettovorming tegengaan. De burgers zullen zich pas veilig voelen als heel Nederland meedoet aan de trendmatige daling van de gewelddadigheid.

(Oratie W.J.M. de Haan. ’t Kon minder; geweldscriminaliteit, leefbaarheid en kwaliteit van veiligheidszorg. Rijksuniversiteit Groningen, juni 1997)