Ik barst meteen los over de – in mijn ogen – pinnige manier waarop deze kennis mij begon te doceren hoe ik mijn leven moet organiseren. Als reactie daarop mompelde ik wat onduidelijks terug en droop daarna af.

‘En hoe voelde dat?’

‘Tja, ze bedoelde het goed. En ze heeft op sommige punten misschien wel gelijk. De manier waaróp ze dat allemaal over me uitstortte had anders gemogen. Daar was ik lichtelijk geïrriteerd over. Als ze nou zou vragen…’

‘Ik onderbreek je even,’ zegt de therapeut. ‘Kun je terug naar het moment dat je vertelde over die kennis, en wat je daarbij voelde? Was dat alleen maar “lichte irritatie”?’

Ik denk aan de agitatie in mijn stem van daarnet en voel me betrapt. Ze heeft gelijk. Maar ik zeg eerlijk: ‘Ik voel nu helemaal niets meer.’

‘Hoe voel je je’ lijkt zo’n eenvoudige vraag, maar ik ontdek hier hoe lastig ik die vind als het gaat om emoties die me niet goed uitkomen. Meestal zitten die in de boze hoek, conflictmijder die ik ben.

Ik heb zo’n hekel aan ruzie dat ik elk greintje ergernis dat zijn kwade kopje boven de aarde dreigt uit te steken direct vermorzel met de mantel der liefde en aanverwante middelen, soms zelfs zonder dat ik het doorheb: moet ik me hier echt over opwinden, is dit wel erg genoeg, kan ik mijn energie niet beter besteden dan aan deze negativiteit? Kan ik het standpunt van de ander begrijpen? Zit ik zelf fout?

Als er tegen die tijd nog wat van over is, parkeer ik het een paar dagen en dan gaat het meestal vanzelf weg. Eigenlijk is de enige die mij snel en effectief boos kan krijgen mijn man en voor de rest van de wereld kent mijn inlevingsvermogen geen grenzen. Dat heeft voordelen maar is niet altijd de beste oplossing, dat weet ik heus wel.

Want echt weg zijn die emoties natuurlijk niet: de korzeligheid, de verontwaardiging, de nijdigheid, de drift. Ze woekeren onder de grond gewoon ongezond door. Of verdwijnen, ja, maar daarmee krijgt ook de relatie een knauw.

Die kennis, bijvoorbeeld, van wie ik ondanks al haar ongetwijfeld goede bedoelingen het gevoel had dat ze agressief over me heen walste, houd ik nu liever een tijdje op afstand.

‘Oké, ik was echt boos,’ zeg ik tegen mijn therapeut.

‘Goed. Sta daar komende week nog even bij stil en bedenk wat je tegen die kennis zou willen zeggen. Dit is een belangrijke stap. Ik ken genoeg mensen die zich helemaal niet bewust zijn van wat ze voelen, die hebben nog veel meer werk te doen.’

Er is dus iets ontkiemd. Ik besluit het dit keer niet te vertrappen.