Die bestond uit oefeningen in het schatten van aantallen (‘welke van de twee groepen stippen is het grootst?’), patronen ontdekken (‘welk symbool ontbreekt er in de puzzel?’), of gezichten waarnemen (‘is dit gezicht identiek aan dat van net?’). Dagelijks oefenden de deelnemers zo’n twaalf minuten.

Voordat de training begon, maakten de deelnemers een test om hun beginniveau te bepalen. Enkele weken en maanden na afloop deden ze die test opnieuw. Daaruit bleek dat alleen de twee wiskundige trainingen tot vooruitgang hadden geleid. Maar: pas bij deelnemers vanaf 15 jaar. Vooral patroonherkenning leerden de deelnemers beter als ze wat ouder waren.
Jong leren is niet per definitie beter, concluderen de psychologen: voor het aanleren van sommige vaardigheden kun je beter wachten tot een kinderbrein wat meer is uitgerijpt.

A window of opportunity for cognitive training in adolescence, Psychological Science, nog te verschijnen