Parkeerbonnen. Wat zullen we nou krijgen, zeg ik tegen de auto. Hij woont namelijk al jaren in deze straat en ik heb al die tijd gewoon een parkeervergunning voor hem.

Voordat u nu denkt dat ik gek ben: hordes mensen praten tegen hun auto of stofzuiger. Het is een bijverschijnsel van onze neiging om menselijke eigenschappen toe te dichten aan voorwerpen om ons heen. ‘De auto’s en de fietsen zijn levenloze dingen,’ zong Ramses, maar dat is maar betrekkelijk.

Ik noem mijn oude Golfje bijvoorbeeld ’trouw’, en ik klop bemoedigend op het dashboard als-ie niet meteen zijn draai kan vinden. Ik vind ook dat hij een sympathiek gezicht heeft. Ik zou nooit een auto willen met van die bolle ogen, of zo’n kwaadaardige grille met een dubbele rij tanden – zoals je ook niet in een huis wilt wonen met een dom of onvriendelijk gezicht. Ik niet, tenminste.

Zo aardig als mijn auto is, zo onaardig is de dame van de dienst parkeerbeheer die ik aan de lijn krijg. ‘U staat niet in ons systeem,’ bitst ze. ‘Waarschijnlijk hebt u te laat betaald.’ Maar ik heb al jaren een vergunning, en ik betaal automatisch, protesteer ik. Dat kan wel zijn, vindt de helpdeskmevrouw, maar daar kan ze in het systeem niets over terugvinden. Ik kan wel bezwaar maken, maar ik moet de auto zolang ‘verwijderen uit het vergunninggebied’.

Au. Ik zie mijn trouwe vierwieler al eenzaam aan de rand van de stad staan, met een ingeslagen oog en glas rondom. ‘Kunt u niet vast noteren dat er een systeemfout is die wordt uitgezocht?’ probeer ik nog. Maar ik weet het antwoord al.

‘Met mensen valt niet te praten,’ zucht ik als ik heb opgehangen.

De auto zegt niks.

Maar aan de blik in z’n koplampen zie ik dat-ie het met me eens is.