Slapen was er nauwelijks bij als gastvrouw, want er werd tot diep in de nacht geschreeuwd en gezopen – en dan stond zij uiteraard klaar met nieuwe flessen en warme hapjes voor de dronken gasten. Ook als het drie uur ’s nachts was.
Nieuw geld maakt onrustig. Zo’n gezelschap bestelde rustig kreeft voor twaalf man om vervolgens toch maar ergens aan wal te gaan lunchen. En als Jills 24 halve kreeften-Thermidor dan voor niks onder de grill lagen te bruinen in hun bedje van mosterdsaus, terwijl ze bijboot met de gasten in een rechte streep naar de kust zag varen, dan had ze het liefst een potje willen grienen.
Wij genoten van die verhalen. Echt? Deden ze dat, die Russen? En dan gewoon de volgende dag weer lunch bij haar bestellen? Wij zouden zoiets niet in ons hoofd halen.
Dat kwam ook, geef ik onmiddellijk toe, doordat wij geen ‘echte’ gasten waren. Wij hadden niet betaald voor dit weekje varen met bemanning; het was ons zomaar toegevallen, omdat er een reisverhaal over geschreven moest. Dus stonden wij elke ochtend opnieuw te stuiteren van dankbaarheid, als Jill een bakblik vol maanzaadmuffins uit de oven tilde voor ons ontbijt.
Je zou het leven moeten kunnen zien als een gratis vakantie, peinsde ik. Je hebt nergens om gevraagd, maar ook nergens voor betaald, dus je gaat niet zeuren als het eens tegenzit. Je kunt enorm genieten van alle moois, maar je hecht je er niet aan – niet aan de donzige badhanddoeken, niet aan het schitterende uitzicht, niet aan de warme muffins.
Als de dag komt dat je weer naar huis terugkeert, kun je immers toch niets meenemen. En je beseft elke dag: dit duurt niet eeuwig. Ik heb nergens recht op; dat ik hier ben, is een voorrecht.
Het enige dat we hebben is tijd. Besteed ’m goed, zou ik zeggen. Want iedereen weet: zo’n vakantie is zo voorbij.