Pas toen hij half­hartig glimlachte, besefte ik dat hij míj niet kende. Dat is me later in mijn leven nog vaak overkomen. Ik geef bijvoorbeeld weleens lezingen waarbij een dagvoorzitter aanwezig is die bekend is van tv. Als ik die vooraf ontmoet, is mijn eerste reactie nog altijd: herkenning, ‘hé, leuk je te zien!’ – alleen kan ik dat laatste nu tijdig onderdrukken.

Het lijkt wat dommig, maar het is eigenlijk heel logisch. In onze evolutio­naire geschiedenis hebben we altijd geleefd in groepen van enkele tientallen, waar je elkaar allemaal kende. ­Bekend­heid was altijd wederzijds. De auto­matische aanname dat iemand die jij kent, jou ook kent, zit waarschijnlijk gewoon ingebakken in onze genen nadat dit tienduizenden jaren altijd zo was.

Behalve dat er nu televisie is, is er nog meer veranderd sinds ons oerbrein zich ontwikkelde.

We leven in veel grotere verbanden waarin de lijnen lang zijn en we vaak anoniem zijn. Als je bijvoorbeeld een bedrijf belt met een klacht, krijg je telkens iemand anders aan de lijn die niet weet wat jou is toegezegd en wat je al hebt doorstaan. De kleine buurtwinkel waar iedereen elkaar tegenkwam is verdwenen. Ook op het werk worden de verbanden steeds losser: meer flexwerk, thuiswerk, minder vaste werkplekken. Steeds minder mensen zijn deel van een gezin. De kerk en andere zuilen zijn naar de achtergrond verdwenen: we horen nergens meer bij.

Leve de individuele vrijheid. Maar ondertussen doet dit tijdperk van onbe­grensde zelfontplooiing groot onrecht aan onze sociale natuur: mensen zijn groepsdieren met een diepgewortelde behoefte erbij te horen en zich verbonden te voelen met hun medemensen. Het komt daarom eigenlijk best goed uit dat ons oerbrein geen onderscheid maakt tussen de buurman, die we geregeld zien, en Matthijs van Nieuwkerk, die we óók geregeld zien. BN’ers worden in onze cultuur steeds belangrijker, en misschien komt dat wel doordat ze de rol van onze vroegere stam- of dorpsgenoten in zekere zin overnemen. Vroeger was de dorpsarts of de directeur van het lokale bank­kantoortje een belangrijke pief naar wie je luisterde, iemand met status en gezag. Nu luisteren we naar BN’ers en deskundo­logen in talkshows. Dagelijks terug­kerende programma’s geven bovendien dat dorpspleingevoel. Ik betrap mezelf er in elk geval soms op dat ik bij dwdd denk: ‘Ha gezellig, Jort – of Sywert, Felix, Alexander – is er weer.’

Helaas gaan die BN’ers óns nooit kennen, en daar wringt de schoen. Ergens bij horen betekent ook dat je gekend en gezien wordt, dat mensen je opmerken en zeggen ‘Hé, hallo!’ wanneer je aan­schuift. Het betekent dat je bestaat en ertoe doet. In onze grote, anonieme wereld moeten we op dat vlak flink inleveren. Zelfs als dorpsarts of directeur van de lokale bank ben je vandaag de dag behoorlijk onbeduidend. Zou het daardoor komen dat zoveel jonge mensen beroemd willen worden? Landelijke bekendheid lijkt soms nog de enige manier om status te krijgen en te worden gezien.