Tijdens een wandeling kwam ik een man tegen die met zijn dochtertje bezig was hun fietsen over een hek te tillen – naar het wandelpad waar fietsen verboden was. ‘Wat is dit nu voor een voorbeeld voor uw dochter?’ vroeg ik, ‘dat ze de wet mag overtreden?’

Hij bleef er stoïcijns onder: ‘Ik leer haar dat ze haar eigen autonome beslissingen kan nemen.’
Aan dit soort gedrag erger ik me kapot. Fietsers op de stoep, wandelaars die in het bos van de paden af gaan en zelfs het wild de stuipen op het lijf jagen. ‘Als alleen ik het doe, dan geeft het niet.’ Nee, maar iedereen doet het. ‘Maar ik weet wat ik doe.’ De arrogantie!

En dan die mensen die handdoeken neerleggen om ligbedden bij het zwembad te reserveren, of die in de trein al hun bagage om zich heen stallen zodat er niemand naast kan zitten en zogenaamd helemaal in hun smartphone verdiept zijn als er nieuwe passagiers binnenkomen.

Ja, we kunnen een nogal horkerig en asociaal volk zijn. En tegelijkertijd hebben we vaak de mond vol over wat anderen doen. We vinden het belangrijk dat iedereen zich fatsoenlijk gedraagt en springen op de barricaden – in elk geval virtueel, op sociale media – om er iets van te zeggen zodra dat niet gebeurt.

Korte lontjes

Wanneer we iets dat ons niet bevalt waarnemen als een morele overtreding, gaat het ons zelfs extra aan het hart: we oordelen er extremer over dan over gewoon ‘onvriendelijk’ gedrag, blijkt uit onderzoek.* Als we eenmaal in het morele ‘frame’ zitten, gaat onze tolerantie voor andere ideeën omlaag en staan we minder open voor andere opvattingen.**

Dat is in bepaalde opzichten nuttig, want als groep en samenleving hebben we er belang bij dat de groepsnormen bewaakt worden. Of het nu gaat om iemand die in een team de kantjes ervan afloopt of een tv-presentator die een dik salaris ontvangt uit publieke middelen; verontwaardiging kan dit soort gedrag in toom houden.

Ook andere collectieve waarden verdedigen we met verve, zoals onze vrijheid – die ons immers wordt ‘afgenomen’ wanneer we geen vlees mogen eten of vuurwerk afsteken. Maar daar bevinden we ons al op een hellend vlak, want gaat dit nog echt wel over bescherming van het groepsbelang en de moraal?

Deze vraag rijst ook als er weer eens publieke verontwaardiging en gekrenkte gevoelens worden geuit over iemand die iets verkeerd heeft gedaan of gezegd. Dan ‘ontploft Twitter’ en wedijveren de moraalridders over wie de boosdoener het hardst onderuit kan halen.

We hebben korte lontjes gekregen. En door gedrag van anderen als moreel verwerpelijk te bestempelen, verliezen we onze openheid en ons vermogen ons in anderen te verplaatsen.

Plat eigenbelang

Kunnen we die morele bril niet eens afzetten? Ja, dat kunnen we in principe heel goed, want als we naar ons éígen gedrag kijken, zien we die morele lading niet zo. Ik ben boos op die man met zijn fiets over het hek en zijn kletsverhaal over autonomie, maar als ik heel eerlijk ben: ik fiets ook weleens over de stoep als er geen afrit is.

Een heel kort stukje maar, hoor! Dat zeg ik dan tegen mezelf. Maar als ik het echt zo vreselijk belangrijk vind dat iedereen zich aan de regels houdt, zou ik dat dan doen? Ben ik eigenlijk wel echt boos op die man omdat hij de regels aan z’n laars lapt en ik het fatsoen in de samenleving hoog in het vaandel draag? Of is het gewoon plat eigenbelang, omdat hij straks op míjn voetpad fietst waar ik in alle rust wil lopen?

Het lijkt erop dat onze betrokkenheid bij ‘normen en waarden’ vaak behoorlijk hypocriet is. Wanneer het onszelf aangaat, zijn we een stuk rekkelijker. Buren die tot ’s avonds laat buiten zitten te drinken en steeds harder gaan praten zijn natuurlijk asociaal, maar onze kinderen die op zondagmorgen om zeven uur in de tuin lopen te gillen, dat is iets anders. ‘Kinderen gillen nu eenmaal.’

Het probleem is niet dat we niet weten wat goed en fout is – dat weten we al te goed wanneer het over anderen gaat – maar dat vaak andere, sterkere krachten op ons eigen gedrag inwerken: onze persoonlijke belangen. Maar in plaats van gewoon te zeggen wat er echt aan de hand is, namelijk ‘ik bewaak de belangen van nummer 1, dat ben ik’, geven we er een draai aan.

We halen smoesjes van stal (‘ik heb nu even heel veel haast, daarom fiets ik over de stoep’) of hangen zelfs een hogere waarde aan ons gedrag, zoals autonomie, vrijheid of zelfs het collectief belang. Zo hoorde ik eens een bankier zeggen dat banken wel zoveel winst móéten maken, omdat zij dat geld weer in de samenleving pompen waardoor de economie goed blijft draaien.

Goed bezig

Door onze egoïstische keuzen in termen van een zogenaamd hogere waarde te plaatsen, kunnen we onszelf ‘in de spiegel blijven aankijken’ zonder ons eigenbelang te hoeven opofferen. En zien we onszelf ook nog eens als morele wezens die de goede zaak dienen. Die man met zijn fiets denkt oprecht dat hij goed bezig is met zijn autonomie en de opvoeding van zijn dochter. In feite is dit wat we meestal doen, betoogt onderzoeker Daniel Batson in een overzicht van verschillende studies***.

Wanneer er een conflict is tussen onze moraal en ons eigenbelang, kiezen we in het algemeen voor eigenbelang – althans, zolang de situatie voldoende speelruimte biedt om een verhaal te verzinnen dat onze keuze moreel verdedigbaar maakt. Of mensen een morele keus maken hangt dus niet in eerste instantie af van hun morele waarden, maar van de vraag of ze het aan zichzelf en aan anderen kunnen verkopen als moreel.

Alle onderzoek bij elkaar genomen, zijn er veel aanwijzingen voor morele hypocrisie en heel weinig voor morele integriteit. Dat wordt ook geïllustreerd door de publieke morele verontwaardiging over kwesties die verder van ons afstaan, zoals bankiers, bonusgraaiers en multinationals die gebruik (of misbruik) maken van wettelijke mogelijkheden om zichzelf te bevoordelen.

Veel mensen die daarover boos zijn, doen als koopjesjagers op hun eigen kleine schaal hetzelfde: ze maken gebruik van voordeelprijzen voor vlees, kleding of elektronica – prijzen die alleen mogelijk zijn doordat bedrijven zich niet bekommeren om bijvoorbeeld kinderarbeid, plasticsoep, ontbossing, klimaatverandering en dierenleed.

Weinigen voelen morele verontwaardiging over de eigen aankopen die schade aan de planeet of aan minderbedeelden veroorzaken: die vallen opeens onder een andere hoogstaande waarde, de ‘eigen vrije keus’.

Hond in snikhete auto

Zo ontstond aan mijn universiteit grote morele verontwaardiging toen de kantine van de Rechtenfaculteit een Meatfree Monday wilde invoeren. Het woord ‘nazi’s’ viel, omdat men de vleeseters een vegetarisch menu wilde dicteren. De vleeseters wilden hun keuzevrijheid behouden, ook op maandag. Ze vonden klimaat en dierenwelzijn ook heus wel heel belangrijk, maar ze hadden zichzelf ervan overtuigd dat het ging om een belangrijker waarde, Vrijheid met een grote V.

Maar misschien is keuzevrijheid gewoon écht een hoogstaande waarde voor sommige mensen? Ja, dat kan. Echte morele boosheid bestaat. Je bent dan boos puur en alleen omdat er normen zijn geschonden, los van je eigenbelang (in dit geval, eten waar je zin in hebt) of het belang van anderen die je na staan of met wie je je identificeert.

Je doel is dan dat de aangetaste morele standaard opnieuw wordt erkend en in ere wordt hersteld. Dat is een principiële houding die morele integriteit weerspiegelt. In het geval van onze universiteitskantine zouden de voorvechters van vlees op maandag dan ook opkomen voor de keuzevrijheid van ánderen. Ik heb ze echter nooit gehoord over de keuzevrijheid van veganisten, die in onze kantine soms geen enkele optie hebben of hooguit één en dan elke dag dezelfde.

Onze boosheid is bijna altijd het gevolg van aantasting van eigenbelang of de belangen van mensen bij wie we ons betrokken voelen. Het doel is in die gevallen dat die belangen worden hersteld of dat er compensatie of vergelding komt.

Gebeurt hetzelfde bij iets wat verder van ons af staat, dan is die boosheid er niet. We worden oprecht kwaad als we horen over mensen die hun hond in een snikhete auto achterlaten (‘sla die ruit maar in!’), maar we horen maar weinigen over transporten van varkens en kalfjes die in dezelfde hitte urenlang stilstaan bij de douane.

Kruistocht der rechtvaardigen

Door onze boosheid als moreel te beschouwen, slaan we drie vliegen in één klap. We maken onszelf wijs dat onze reacties niet kleinzielig of zelfzuchtig zijn, maar een hoge morele waarde dienen. Naar de boosdoener geven we het signaal dat die morele standaarden heeft geschonden en ‘moreel failliet’ is (zo zegt men dat dan op Twitter).

En tegen de rest van de wereld is de boodschap dat er een morele overtreding heeft plaatsgevonden en men zich in ons kamp moet scharen om de moraal te herstellen. Zo maken we van onze eigen kleine belangen een kruistocht der rechtvaardigen. Geen wonder dat er zoveel ‘morele boosheid’ is, concludeert Batson droogjes in zijn artikel.

Deze draai, van eigenbelang naar moraal, is niet alleen erg omdat het een ernstig geval van zelfbedrog is. Maar ook omdat we, zoals ik hiervoor aangaf, onze kleingeestigheid en intolerantie voor andere meningen versterken door onze boosheid te labelen als moreel gedreven. Er ontstaat een negatieve spiraal van morele gelijkhebbers die stiekem allemaal met hun eigen kleinzielige belangen bezig zijn en niet naar elkaar luisteren.

Om elkaar te begrijpen en te respecteren, hebben we meer besef nodig van onze eigen menselijke gebreken en ruimte om anderen de hunne te vergeven. Maar dat vraagt een graad van zelfrelativering die onmogelijk is wanneer je het morele gelijk aan je kant denkt te hebben.

(*) P. Meindl e.a., The immoral assumption effect: Moralization drives negative trait attributions, Personality and Social Psychology Bulletin, 2016 / (**) J. Cole Wright e.a., The cognitive and affective dimensions of moral conviction (…), Personality and Social Psychology Bulletin, 2008 / (***) C. Batson, What’s wrong with morality?, Emotion Review, 2011