Het fabriekje is er niet voor ons eigen plezier; het is meegeleverd bij fabricage om te controleren of we ons genetische materiaal wel netjes behandelen zolang we het in bruikleen hebben. Het waakt over het belang van de soort, niet over het geluk van het individu.
Elke diersoort heeft zijn eigen fabrieksinstellingen. Een kat krijgt van het dopaminefabriekje een scheut belonende hormonen als-ie een goudvis uit de kom hengelt; wij als we in een sappige appel bijten, of een lange blik opvangen van een aantrekkelijke vreemdeling. Of als we ons aanmelden als luizenmoeder.
Want eten of seks mogen dan primaire behoeften zijn, voor onze soort is sociale waardering minstens zo belangrijk. Groepsdieren zijn voor hun voortbestaan nu eenmaal afhankelijk van anderen. Daar is de bedrading dus ook op aangelegd.
Soms werkt dat tegen ons. Gevoelig als we zijn voor wat anderen van ons denken, zeggen we vaker dan ons lief is ‘ja’ – alleen omdat ‘nee’ zo vervelend aanvoelt. Zo eindig je dus als luizenmoeder, of als lid van de or, en beloof je op een natte zaterdag om ook nog wel even boodschappen te gaan doen voor een zieke vriendin terwijl je zelf de griep al achter je oogbollen voelt drukken.
‘Ik ben ook zó’n pleaser,’ verzucht je dan. ‘Ik kan gewoon geen nee zeggen.’
Nogal wiedes. Om Simone de Beauvoir te parafraseren: je bent niet tot pleaser gemaakt, je bent zo geboren. Lastig voor jezelf misschien, maar gunstig voor de soort.
Wie eenmaal weet hoe het pleaser-principe werkt, maakt daar slim gebruik van. Overvolle agenda, bonkend griephoofd, zieke vriendin die nog steeds wacht op thee en beschuitjes? Waarschijnlijk staat er een bataljon vrienden en kennissen klaar met knipperende dopaminecircuitjes die dankbaar oplichten als ze mogen inspringen. Bel ze gerust met een boodschappenlijstje. ?Zij hebben ook zo’n fabriekje in hun hoofd