‘Als je goed kijkt, zijn er veel woorden die overeenkomsten vertonen in klank én in betekenis. “Fonaestemen—, noemen we die. Woorden die met “gl— beginnen, hebben bijvoorbeeld vaak iets met licht of zicht te maken: glans, gloeien, glimp, glitter, glunderen, gluren… en woorden die met “sn— beginnen, vaak met de mond of neus: snoet, snakken, snorkel, snavel, snuffelen… ’

Waarom is dat zo?

Schiller: ‘Ik denk dat er, toen taal ontstond, een bepaalde logica zat in de verbinding tussen de klank en de betekenis. Het duidelijkst zie je dat nog bij zogenoemde onomatopeeën: woorden waarbij de betekenis de klank ís, zoals “koekoek—. In de loop van duizenden jaren is taal veel complexer geworden. Maar uit mijn onderzoek blijkt dat onze hersenen nog steeds sneller reageren op woorden waarbij vorm en inhoud gerelateerd zijn, dan op woorden waarbij dat niet zo is.’

Oratie Universiteit Maastricht, oktober 2004