Youp van ’t Hek was jaren geleden in Florence: ‘Museo ­dell’Opera. Ik loop door dat museum. Ik kijk links, ik kijk rechts. Ik loop een zaal in. En opeens, boem, ik stond aan de grond genageld. Klamme handen. Ik kwam die zaal ook niet meer uit. Dat kon ik niet meer… zo mooi.’

Bevangen raken door schoonheid -zoals van ’t Hek  dat raakte door een standbeeld van kunstenaar Donatello- er bestaat zelfs een woord voor, namelijk het Stendhal-syndroom. Dit syndroom is vernoemd naar de Franse schrijver die in 1817 onwel werd na een bezoek aan de kerk van Santa Croce, ook in Florence.

Een kunstwerk kan ons intens beroeren. Net zoals dans dat kan, muziek of een toneelstuk. Hoe werkt dat? Wat is het in kunst dat hersenen zo in beweging kan zetten?

Meedansen in je hoofd

Allereerst is genieten van kunst geen passieve activiteit: we ondergaan niet, maar nemen deel. Wie bijvoorbeeld naar een danser kijkt, danst bewegingsloos mee, ontdekten onderzoekers uit Surrey en Glasgow. In de repetitieruimte van de Scottish Ballet Company lieten ze proefpersonen naar een dansuitvoering kijken, hun arm- en vingerspieren beplakt met elektroden. Die registreerden volop activiteit. Bij een dans met armbewegingen werd spierspanning gemeten in de armspieren van de toeschouwers, bij de complexe handbewegingen van een ­Indonesische danser kwamen ook de vingerspieren van de kijkers in actie. Geen van de proefpersonen had zelf ooit deze dansvormen beoefend. Wel hadden sommigen er veel naar gekeken; bij hen was de spieractiviteit het grootst. Wie van dans houdt en er veel naar kijkt, traint dus de danser in zijn eigen hoofd.

Ook de hersenen van toneelliefhebbers doen actief mee met de hoofdrolspeler. Al leunen toeschouwers achterover op het rode pluche, hun premotorische schors ‘denkt’ mee met de belangrijkste bewegingen, zonder ze daadwerkelijk tot uitvoering te brengen. Hun emotionele centra beleven de emoties op het toneel mee. Kunst roept dus op tot interactie. Het is een ontmoeting.

Hoe kunst met ons brein speelt

Maar kunst speelt nog op meer manieren met ons brein, zegt onderzoeker Vilayanur Ramachan­dran. Kunstenaars, dansers en acteurs, tonen ons niet de werkelijkheid, maar een aangepaste versie. Ze vergroten prikkelende kenmerken van de werkelijkheid uit. Daarom vinden we het schilderij spannender dan de nieuws­foto, en het toneelstuk spannender dan diezelfde gebeurtenis in de werkelijkheid. Net als goochelaars weten kunstenaars dus op welke knoppen ze moeten drukken om de hersenen uit te dagen of in de maling te nemen. Ze spelen met ons brein.

Een van die knoppen is het emotionele hersencentrum, de insula. Dat blijkt uit onderzoek door de universiteit van ­Parma naar de gulden snede, een beeldverhouding die we heel aangenaam blijken te vinden voor het oog. Telkens wanneer de onderzoekers uit Parma hun proefpersonen een afbeelding toonden gebaseerd op de gulden snede, registreerde de hersenscanner een opvallende reactie in de insula. Bij aangepaste afbeeldingen was die reactie kleiner: hoe minder sprake er was van de gulden snede, des te minder emotie bij de proefpersonen. Waarschijnlijk heeft deze verhouding zich in onze hersenen genesteld doordat planten en bomen haar benaderen wanneer ze zich zonder belemmering ontwikkelen.

Ons emotionele brein reageert bijvoorbeeld ook op het zien van horizontale en verticale lijnen. Dat verklaart waarom de abstracte schilderijen van Mondriaan zoveel emotie bij ons kunnen oproepen. We reageren ook sterk op het zien van patronen die op gezichten lijken.  Daarom spreken de ogen en ronde vormen uit Picasso’s werk ons zo aan: hij speelt met onze gezichtsherkenning om de emotie zover mogelijk op te voeren.

Waarom smaken verschillen

Rest de vraag waarom kunst zo persoonlijk is. Waarom is de één ontroerd door een dansvoorstelling terwijl de ander onaangedaan blijft? Onderzoek door universiteiten in New York en Barcelona geeft een aanwijzing. Wanneer we kunst aanschouwen die we als subliem ervaren, bleken namelijk twee verschillende hersennetwerken bij hoge uitzondering tegelijk actief te zijn. Het ‘actienetwerk’, dat opspringt wanneer we bezig zijn met de buitenwereld, wanneer we kijken, luisteren of gericht bewegen; en het default mode netwerk, dmn, dat actief is wanneer de hersenen in ruststand zijn, en bijvoorbeeld ook verantwoordelijk is voor onze dagdromen.

De twee netwerken zijn eigenlijk nooit samen actief: het ene of het andere is aan zet. Maar bij kunst die we subliem vinden, werken ze dus ineens samen. Het is, schrijven de onderzoekers, alsof ‘de buitenwereld en de interne representatie van jezelf samenvloeien’. Je ontmoet jezelf als het ware in het kunstwerk of in de voorstelling waarnaar je kijkt. En dat zou kunnen verklaren waarom een kunst zo’n diepe ontroering kan opwekken en waarom we er zo’n intieme band mee voelen.