In de ban van het hunkerbrein

Ik moet een jaar of twaalf geweest zijn. Ik was met een vriendinnetje in de stad en had een gulden gevonden op straat. Zij had het wel vaker gedaan en wist hoe het moest. Een paar tellen later hing ik met mijn volle gewicht aan de hendel van de fruitautomaat. Ringdingding! Zeven klinkende munten rolden in het opvangbakje. Zevenhonderd procent winst! Wat kon ik allemaal wel niet doen met dat geld? Mijn vriendin wist het wel. ‘Nog een keer!’ riep ze. Nog een keer? Hoezo? De kans dat ik nog een keer zou winnen was bijzonder klein en zeven gulden was een behoorlijk bedrag. Ik weerstond de druk van mijn vriendin en met een goedgevulde spaarpot kwam er een einde aan mijn gokcarrière.

Ook op chemisch gebied blijk ik niet echt verslavingsgevoelig. Niet dat ik geheelonthouder ben, hoor. Ik heb de avond van mijn leven beleefd na een kopje paddothee. Fantastisch. Nooit weer. Roken? Leuke handeling. Maar zo vies dat ik dat alleen doe als ik dronken ben. En dronken – u raadt het al – dat ben ik niet zo vaak.

Het zou natuurlijk leuk zijn om te denken dat ik uniek ben, omdat ik kan snuffelen aan verboden zaken zonder dat ik meteen behoefte heb aan meer. Dat valt een beetje tegen. Zo blijkt uit onderzoek dat van de honderd mensen die regelmatig cocaïne gebruiken, er ‘maar’ 15 echt verslaafd raken. Hetzelfde geldt voor alcohol. Van de mensen die zich inlaten met risicovolle kansspelen, ontwikkelt 6 procent serieuze gokproblemen. Nicotine blijkt de meest verslavende stof: 30 procent van de gelegenheidsrokers ontwikkelt op den duur een serieus nicotine­probleem.

Toch lopen er in Nederland naar schatting zo’n 300.000 alcoholisten rond, 30.000 cocaïnesnuivers, 30.000 probleemgebruikers van opiaten (heroïne, morfine), 50.000 cannabisverslaafden, 50.000 gokkers, duizend excessieve ecstasyslikkers en bijna vier miljoen rokers. En dan hebben we het nog niet eens over het groeiend aantal koop- en internetverslaafden.

Genotscircuitje
Wat maakt dat de ene gebruiker wel en de andere niet verslaafd raakt? Veel mensen zijn geneigd te denken dat verslaafden zwakke types zijn met weinig doorzettingsvermogen. Ze zijn er zelf bij als ze het probleem veroorzaken, en moeten dus niet zeuren als ze in de goot belanden. Volgens de meeste wetenschappers is dat een onterechte veronderstelling. Verslaafden zijn geen slapjanussen. Het zijn pechvogels, jammerlijk geboren met een hunkerbrein.

De belangrijkste factor voor het ontstaan van een verslaving ligt in het brein. Preciezer: in de gevoeligheid van de nucleus accumbens, het ‘genotscircuitje’ diep in een gedeelte van onze hersenen dat evolutionair gezien al heel oud is. Wanneer we iets doen dat goed is voor overleving – eten, drinken, seks hebben –, zorgt dat circuitje voor het vrijkomen van de neurotransmitter dopamine. Dit geluksstofje geeft een lekker gevoel en motiveert bovendien om hetzelfde gedrag te herhalen. Het schreeuwt als het ware: ‘Ja, dat was fijn! Nog een keer!’

Hoe sterk iemand dat euforische verlangen ervaart, hangt af van het aantal dopamine­receptoren. Over het algemeen geldt: hoe meer van die receptoren, hoe minder dopamine er nodig is voor hetzelfde effect. Mensen met veel receptoren worden bij wijze van spreken al enthousiast van een boterham met Duo Penotti, terwijl mensen met een minder geavanceerd receptornetwerk daar minimaal een Puccini-bonbon voor nodig hebben.

Drugs ‘kapen’ het natuurlijke beloningssysteem door het wel vijf tot tien keer sterker te prikkelen dan de lekkerste bonbon of de beste vrijpartij. Mensen met veel dopaminereceptoren vinden deze stimulatie al snel too much. Zij halen al zoveel plezier uit gewone dingen, dat ze extra stimulatie niet nodig hebben of zelfs onplezierig vinden. Voor mensen met minder receptoren is overstimulatie juist fijn: ze raken in extase op een manier die ze normaal nooit meemaken.

Mensen met een lage receptordichtheid vallen dus eerder voor de verleidingen van drugs. Het vervelende is dat verslavende stofjes bij herhaald gebruik het aantal dopaminereceptoren nog eens extra verlagen. Dit noem je downregulatie. Gebruikers met een toch al een zwak receptor­systeem hebben nu nog sterkere prikkels nodig om zich prettig te voelen. Dus nemen ze een hogere dosis, waardoor het aantal receptoren nóg meer afneemt – en een verslaving is geboren.

Gewoontedieren
Toch is een lage receptordichtheid maar een deel van het probleem. Het is de motor die het verslavingssysteem in werking zet, maar als de motor eenmaal loopt, spelen ook andere factoren een rol bij het hunkergedrag van verslaafden.

Harald Wyghel, woordvoerder van het Trimbos Instituut: ‘Verslaving is meer dan het zoeken naar lichamelijke sensaties. De onweerstaanbare behoefte om een middel in te nemen, ook wel craving, wordt voor een aanzienlijk deel bepaald door omgevingsfactoren. Omstandigheden of handelingen die bepaald gedrag uitlokken. De meeste mensen zullen geen borrel inschenken als ze ’s ochtends de computer opstarten; van het idee alleen al word je misselijk. Maar vrijdagmiddag gaat stipt om vijf uur de kurk van de fles. Wij zijn enorme gewoontedieren. Verslaafden zijn dat ook. Alleen hebben ze zichzelf verkeerde gewoontes aangeleerd.’

Verslaving is dus onderhevig aan conditionering. Door herhaaldelijk in een bepaalde setting drugs te gebruiken, raakt het lichaam eraan gewend en speelt het er vast op in. Rookt u altijd een sigaretje bij de koffie? Dan voelt u waarschijnlijk al bij het geluid van de pruttelende koffieautomaat de behoefte om er eentje op te steken. Het mechanisme hierachter is homeo­stase: het lichaam houdt er niet van om uit evenwicht te raken. Om disbalans te voorkomen, neemt het vast voorzorgsmaatregelen als drugsgebruik waarschijnlijk is. Verlaagt een drug de bloeddruk, dan zal het lichaam die in een drugsgerelateerde omgeving omhoog gooien. De plotselinge zin in een sigaret bij het inschenken van een kopje koffie is dus eigenlijk een teken van het lichaam dat het klaarstaat om nicotine te verwerken.

Hoezeer het lichaam anticipeert op eventueel middelengebruik, blijkt eveneens uit een experiment met ratjes. In het onderzoek kregen de beestjes steeds grotere doses heroïne toegediend in een blauwe ruimte. Het duurde niet lang of de ratten waren verslaafd. Vervolgens werden ze verhuisd naar een rode kamer, waar ze wederom een shot heroïne kregen. De diertjes vielen stuk voor stuk dood neer: bezweken aan een overdosis. Het rattenlichaam was niet ingesteld op opiaatgebruik in een rode kamer, en had geen voorzorgsmaatregelen getroffen.

Statusaapjes
Of iemand ‘voorbestemd’ is voor een verslavingscarrière, is dus voor een groot deel een kwestie van erfelijke aanleg. Maar verslaafden bevinden zich wel opvallend vaak aan de zelfkant van de maatschappij. Hoe is dat verband tussen sociale factoren en drugsgebruik te verklaren? Leidt een lage status misschien op een of andere wijze tot een verandering in de biochemische huishouding, en beïnvloedt het daarmee indirect verslavingsgevoeligheid?

Uit experimenteel onderzoek bij aapjes blijkt inderdaad dat apen die sociale status verliezen, ook dopaminereceptoren inleveren. Het omgekeerde gebeurt met aapjes die stijgen op de ­hiërarchische ladder. Wanneer je de dieren vervolgens drugs aanbiedt, blijken aapjes met een lage status inderdaad eerder aan de naald te gaan dan hun hoger geplaatste soortgenootjes.

Stress heeft een vergelijkbare werking. Ratten die in stressvolle omstandigheden worden geplaatst door ze te isoleren, krijgen direct een lagere receptordichtheid en grijpen als gevolg daarvan sneller naar drugs. Sociale factoren hebben dus inderdaad invloed op het dopaminesysteem en daarmee zijdelings ook op verslavingsgevoeligheid.

Wie gemakkelijk verslaafd raakt aan het ene middel, is ook gevoelig voor andere middelen die het dopaminesysteem stimuleren. Veel gebruikers hebben daardoor een meervoudig verslavingsprobleem. Van degenen die zich melden bij afkickcentra, gebruikt 40 procent meerdere verslavende middelen (polydruggebruik). Cocaïne is het populairste ‘bijmiddel’.

Misselijkheid
De eerste oorzaak van verslaving ligt in het brein. Daarom lijkt het logisch om ook daar de oplossing te zoeken: een ‘afkickprik’ die de toegang tot het genotscircuitje blokkeert, bijvoorbeeld. Maar zo’n middel zou verslaafden ook meteen beroven van hun plezier in eten of seks. Gelukkig bestaan er per drug wel vaccins die voorkomen dat de drugsmoleculen doordringen in de hersenen. De stofjes kunnen het beloningscircuitje niet bereiken, en de gewenste roes blijft uit.

Andere middelen blokkeren niet de werking van de drug, maar zorgen voor nare bijverschijnselen. Zo heb je bijvoorbeeld Antabus en Refusal tegen alcoholverslaving. Deze pillen zorgen ervoor dat giftige bijproducten van alcohol, die normaal gesproken snel worden afgebroken, juist blijven rondzingen in het lichaam. De gevolgen zijn langdurige misselijkheid, hoofdpijn, duizeligheid, hartkloppingen en andere ­lichamelijke misère. Je wordt dus dronken, maar óók erg ziek. Niet erg aantrekkelijk natuurlijk.

Helaas is zo’n afkickprik of -pil bij maar weinig verslaafden voldoende om van de verslaving af te raken. Dat komt natuurlijk doordat zo’n medicijn alleen werkt tegen de kick, en niet tegen niet tegen craving. Het verlangen naar een sigaretje bij de koffie blijft bestaan, ondanks het feit dat die sigaret geen genot oplevert.

Terugval
Wat dan te doen tegen deze hardnekkige hunkergevoelens? Een manier die gebruikt wordt om geconditioneerde gewoontes te doorbreken, is uitdoving: het slachtoffer expres blootstellen aan de ongewenste gevoelens (exposure), zodat gewenning optreedt. Herhaaldelijk een kop koffie drinken zónder bijbehorende sigaret, bijvoorbeeld.

Het probleem is alleen dat de meeste versla­vingen niet gekoppeld zijn aan één setting of handeling, maar aan een hele batterij omstandigheden. Wil je de hunkergevoelens uitdoven, dan zul je dat met al die verslavingsgerelateerde omstandigheden moeten doen.

Een slim alternatief lijkt het opzoeken van een omgeving zonder drugsgerelateerde prikkels – het ‘hutje op de hei’. Helaas bieden tijdelijke retraites zelden een oplossing. Verslaving is namelijk extreem hardnekkig. Heeft het patroon zich eenmaal vastgezet in je brein, dan kun je zelfs jaren later nog een terugval krijgen bij het zien of ruiken van een oude drug cue – je eigen antieke asbak thuis, of het dorpscafé waar je op een zondagmiddag langs loopt.

Overigens geldt die hardnekkigheid niet alleen voor langdurig verslaafden. Uit onderzoek blijkt dat ratjes die slechts een paar uur aan de coke zijn geweest, een jaar later bij een subtiele hint hard op zoek gaan naar de drug. Hoewel het genot slechts eenmalig was, hebben omgevings-cues die de beestjes associëren met het coke­gebruik een half rattenleven later nog steeds het vermogen om craving-gedrag uit te lokken.

Biofeedback
Een andere experimentele manier om craving in te perken is biofeedback, ofwel het reguleren van de eigen hersenactiviteit. Wim van den Brink, hoogleraar verslavingszorg aan het amc: ‘Craving is een lichamelijke reactie op omgevingsprikkels. Het probleem is dat veel verslaafden die lichamelijke sensaties niet bewust bij zichzelf signaleren. Ze hebben wel onweerstaanbare zin in die drug, maar voelen niet dat dat het gevolg is van lichamelijke prikkels. Met behulp van biofeedback kunnen mensen leren om controle te krijgen over hun eigen lichamelijke reacties.’

Experimentele biofeedback-methoden gebruiken als hulpmiddelen het eeg, waarbij de hersenactiviteit wordt gemeten met behulp van elektroden die op de schedel worden geplakt, en de fmri. Hierbij ligt de patiënt in een soort tunnel en wordt een hersenscan gemaakt met behulp van magnetische golven. De patiënt kan een weergave daarvan zelf bekijken. Van den Brink: ‘Tijdens zo’n fmri-biofeedback­sessie zien verslaafden hun eigen hersengebiedjes oplichten als reactie op een glas alcohol, een spuit of iets anders. De opdracht is te zorgen die breinactiviteit in te dammen. Mensen zijn daar goed in. Zonder dat ze weten hóé ze het doen, kunnen mensen leren om fysieke reacties op bepaalde stimuli te reguleren.’

Biofeedback leidt tot minder intense hunkergevoelens, maar dat is niet het enige. Ook het bewustwordingsproces dat de sessies in gang zetten, is belangrijk bij het afkicken. Van den Brink: ‘Verslaafden zijn niet altijd sterk genoeg om op eigen kracht van verboden middelen af te blijven, en voor het inschakelen van adequate hulp zijn ze meestal niet alert genoeg. Door bewust te letten op lichamelijke signalen kan zo iemand een hunkeraanval voelen aankomen en op tijd aan de bel trekken. Letterlijk. Bijvoorbeeld door de partner te bellen. Die kan de verslaafde door het moeilijke moment heen coachen.’

 

Alle artikelen gratis lezen?

Dit artikel krijgt u van Psychologie Magazine cadeau. Als u nu een plusabonnement neemt (een abonnement op het magazine én de site), krijgt u ook direct toegang tot meer dan 80 heerlijke leesdossiers over boeiende onderwerpen als mindfulness, narcisme, stress, autisme, bindingsangst en loslaten.