Als ik dit soort vragen bij een lezing stel aan de toehoorders, blijkt steevast dat ze gemiddeld hun kansen op nare gebeurtenissen lager inschatten, vergeleken met de andere toehoorders. En dat kan natuurlijk niet: niet iedereen kan minder rampspoed meemaken dan iedereen. Vandaar dat dit onrealistisch optimisme wordt genoemd.
Het verschijnsel is vooral sterk als het gaat om gebeurtenissen waarop we zelf invloed menen te hebben, zoals verkeersongevallen of scheiding. ‘Daar ben ik toch zeker zelf bij,’ denken we dan. Maar we overschatten onze mogelijkheden om onze menselijke gebreken en het lukrake leed van het leven te overwinnen.

Nog sterker is deze zelfoverschatting bij mensen met macht. Wanneer je mensen macht geeft – of dat nu verdiend is op basis van hun prestaties of gewoon willekeurig, op basis van toeval – neemt hun zelfvertrouwen toe. [I] Ze worden nog optimistischer, hun stemming wordt beter, ze worden wat losser, ongeremder en doeneriger: huppekee, komt goed. Ze denken minder na over details, obstakels, en over wat er mis kan gaan: dat zien we dan wel weer.

In zekere zin is het nuttig dat machtige mensen meer op de grote lijn zijn gericht en meer geneigd om knopen door te hakken. Als je overal beren op de weg ziet, loop je nooit voorop. Maar er is een keerzijde: de effecten van macht op optimisme en zelfvertrouwen impliceren dat de mensen met de meeste invloed op ons allemaal, de minst realistische kijk hebben op de wereld en op zichzelf. Dit verontrustende gegeven zien we helaas geregeld geïllustreerd.

Zo bleek onlangs dat de overheid miljarden verspilt aan ict-projecten. Onze Kamervoorzitter had even moeten opzoeken wat ict was. Een ict-project is zo’n ‘detail’ waar je je in een hoge functie niet om hoeft te bekommeren; je bent dan meer gericht op waar we naartoe moeten en waarom, niet hóé. De woorden ‘innovatie’ en ‘nieuwe technieken’ klinken goed, en geen van onze bewindslieden hoeft te weten hoe de techniek precies werkt. Met dezelfde visionaire blik vindt een meerderheid van de Tweede Kamer dat de ov-chipkaart achterhaald is (de poortjes doen het nu net – ook zo’n ‘detail’ waar je als leider je hoofd niet over gaat breken) en dat we ‘gewoon’ volgend jaar een vernieuwd systeem moeten invoeren om met mobiele telefoon en bankpas te reizen.
Vermoedelijk hebben politici ook de indruk dat een beetje voortvarendheid goed overkomt bij de kiezer. En natuurlijk, je hebt als leider een visie nodig op waar je naartoe wilt. Maar met een beetje aandacht voor de weg ernaartoe, en alles wat zich onderweg kan voordoen, kun je de gebruikelijke debacles van overheidsprojecten – die altijd weer véél duurder zijn en véél langer duren dan gepland – voor een belangrijk deel voorkomen. Machtige mensen luisteren te weinig naar twijfelende tobbers, voor een portie gezond realisme in aanvulling op toekomstvisie. Maar wijzelf kunnen ze wel een beetje op weg helpen – door zelf ook oplettender te zijn en niet steeds onze oren te laten hangen naar de leiders met de lekker voortvarende oneliners.

[I] B. Wojciszke, A. Struzynska-Kujalowicz, Power influences self-esteem, Social Cognition, 2007