Tientallen keren het dakje van een fietstaxi. Honderden foto’s van mijn handen op een autostuur. Foto’s van een verregend strand, een slaperig ontbijt, een wandeling naar de supermarkt. Nee, mijn vakantiefoto’s zijn niet mislukt. Dit was juist de bedoeling. Want op mijn laatste vakantie nam ik als experiment eens geen foto’s van de hoogtepunten, maar juist van de alledaagse momenten om die hoogtepunten heen.

Dat lijkt misschien saai. Maar uit recent onderzoek aan de Harvard-universiteit blijkt dat we maanden later juist veel nieuwsgieriger zijn naar dat soort dagelijkse ‘sleurmomenten’ dan we nu denken. Zo verwachtten jonge afgestudeerden dat ze het in mei interessanter zouden vinden om terug te lezen wat ze op Valentijnsdag met hun partner hadden gedaan, dan naar wat ze precies een week vóór ­Valentijnsdag deden. Maar juist naar die gewone dag werden ze in de loop van de tijd steeds nieuwsgieriger – misschien omdat ze daarvan ook meer vergeten waren. En hoewel ze het niet hadden verwacht, genoten ze er uiteindelijk evenveel van om daarover te lezen als over hun Valentijnsdag.

Ook gewone, alledaagse momenten zijn de moeite waard, concluderen de onderzoekers. Maar omdat we ons dat niet realiseren, leggen we ze niet vast en missen zo de mogelijkheid om er later van te genieten.

Tegen het verdwijnen

Maar dat is ook nogal een opgave: wie de hele tijd bezig is om niet alleen zijn bijzondere momenten maar ook zijn dagelijks leven te documenteren, houdt geen tijd meer over om te leven. Gelukkig schiet de lifelogging-technologie daarbij te hulp. Zo is er sinds vorig jaar de Narrative, een piepklein, vierkant cameraatje dat je met een clipje aan de voorkant van je kleding vastmaakt en dat om de dertig seconden een foto maakt. Dat maakt het mogelijk om een bijna compleet fotodagboek van je leven bij te houden. Of, zoals op de website van Narrative te lezen staat: ‘Het enige wat we hebben zijn foto’s in albums – de rest van onze herinneringen verdwijnt meer en meer. Maar wat als je ieder moment van je leven kunt herbeleven?’

Ik besluit als experiment een week lang het cameraatje te gebruiken in mijn dagelijks leven, en een week tijdens mijn vakantie op Cuba. De foto’s zal ik, net als in het Harvard-experiment, pas na een paar maanden bekijken: wat heb ik uit mezelf onthouden en wat niet? En zal ik over een paar maanden net zoveel plezier beleven aan mijn ‘sleurmomenten’ als de proefpersonen uit het onderzoek?

Altijd weer die verjaardagstaart

Het witte cameraatje op mijn T-shirt roept in de dagen die volgen verschillende reacties op. ‘Dus… het neemt nu ook foto’s van mij?’ vraagt een vriendin, terwijl ze achterdochtig in het minilensje staart. Mijn collega’s zijn er al snel aan gewend en zwaaien er af en toe vrolijk naar. Intussen maakt de camera ongeveer tweeduizend foto’s per dag – die ik opsla in the cloud op de website van Narrative en later via mijn smartphone kan bekijken. Geweldig natuurlijk, maar toch vraag ik me af: waarom maakt ons geheugen eigenlijk niet uit zichzelf zo’n mooi fotodagboek van ons leven?

In ieder geval niet omdat ons geheugen anders vol raakt, zegt Douwe Draaisma, hoogleraar psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. ‘We hebben de capaciteit om wel twee of drie levens te onthouden. Maar het is gewoon niet zinvol om alles te bewaren. Als we alles even goed zouden onthouden, zouden we geen onderscheid kunnen maken tussen belangrijke en onbelangrijke dingen.’

Volgens Draaisma leven we met de meest recente editie van de informatie die we hebben: ‘Je weet waar je vanochtend je fiets hebt neergezet, en niet een week geleden.’ Dat we dingen vergeten is dus ook nuttig. Welk nummertje had je gisteren bij de ­slager? Hoeveel kostte die bloemkool afgelopen ­zaterdag op de markt? Die herinneringen zijn vermoedelijk verdwenen.

Hoeveel van onze ervaringen we vergeten, liet de Britse geheugenonderzoeker Martin Conway mooi zien in een experiment. Hij vroeg studenten toen ze ’s ochtends op de universiteit kwamen te beschrijven wat er was gebeurd tussen het moment waarop ze hun huisdeur achter zich dichttrokken en het moment waarop ze op de universiteit aankwamen. Hoewel ze op dat moment die gebeurtenissen tot in detail konden beschrijven, wisten ze er een week later niets meer van.

Er sneuvelen dus vooral herinneringen als ze op weg zijn naar ons autobiografisch langetermijn­geheugen. Dat is het deel van ons geheugen dat ­persoonlijke herinneringen vormt en opslaat, bijvoorbeeld dat je als kind ooit uit een klimrek bent gevallen. (Maar geen feitenkennis, zoals de naam van de hoofdstad van Georgië. Die wordt opgeslagen in het semantisch geheugen.)

Waarom vier je vakantie?
TEST
Doe de test »

Waarom vier je vakantie?

Maar welke persoonlijke herinneringen komen dan wél in ons autobiografisch geheugen terecht? ‘Ons geheugen hebben we voor de toekomst,’ zegt Draaisma. ‘Heel nare herinneringen onthouden we voor onze eigen bestwil, om ons later uit de moeilijkheden te houden. En ook heel fijne herinneringen blijven bewaard. We onthouden vooral wat afwijkt van het gemiddelde. Vooral in het grijze tussengebied tussen piekervaringen en nare gebeurtenissen wordt flink geruimd.’

Hetzelfde ‘grijze tussengebied’ dus dat we in het dagelijks leven vaak de moeite van het vastleggen niet waard vinden. We maken vaak foto’s van de ‘verkeerde’ dingen, beaamt Draaisma. ‘We leggen bij voorkeur uitzonderlijke dingen en gebeurtenissen vast, en besteden heel wat minder aandacht aan het terloopse, het alledaagse leven. Vandaar dat ons “fotografische geheugen” volgestouwd zit met vakantiekiekjes, verjaardagstaarten en beelden van andere feestelijkheden. Ons gewone leven, dat het vastleggen niet waard leek, verdwijnt op den duur in het duister.’ Maar wat als we dat nu eens wél op de foto zetten?

Tentstokken

Als ik na een halfjaar mijn Narrative-foto’s terugkijk, is dat één grote aha-erlebnis: o ja, dat lekkere ontbijt in onze casa in Trinidad waar we een week logeerden! En dat kleine souvenirwinkeltje in ­Havana waar ik het Che Guevara T-shirt-kocht waar ik nu in slaap. Die drie dorstige toeristen die vroegen waar we onze vijfliterflessen water hadden ingeslagen! De overheersende gedachte tijdens het terugkijken is: eigenlijk was ik dit vergeten, maar nu weet ik het weer.

Tijdens de week dat ik het cameraatje op mijn werk droeg, dronken we koffie voor de verjaardag van een collega, en wijn voor die van een andere. Het voelt alsof er door de foto’s een geheugenluikje wordt opengetrokken, waardoor ik weer een glimp van het moment kan opvangen. Soms weet ik zelfs nog waar we het over hadden. Zo staat me levendig voor de geest hoe ik met mijn collega praatte over haar vakantie naar Zuid-Afrika. Maar op andere momenten maken de foto’s juist pijnlijk duidelijk hoeveel ik niet meer weet. Zo heb ik werkelijk geen idee meer waar mijn vriend en ik het tijdens dat ontbijt in Trinidad over hadden en waarom hij zo bedenkelijk kijkt. Eerder dacht ik: handig die foto’s, nu kan ik weer bij al mijn herinneringen. Maar is dat wel zo?

‘De tentstokken van de herinnering,’ zo noemde schrijver Gerrit Krol foto’s ooit. Inderdaad, zegt ook Draaisma: ‘Foto’s zijn niet de herinnering zélf, maar helpen je wel herinneringen op te spannen en overeind te houden.’ Of, zoals hij in zijn Vergeetboek schrijft, het is eerder een herkenning van een moment dan een herinnering: ‘Van een dia kunnen aangeven dat je wat erop staat eerder hebt gezien, is iets anders dan die dia uit je geheugen kunnen oproepen.’ Of, zoals Bernlef het uitlegt in zijn roman Hersenschimmen: voor iemand anders hebben jouw foto’s geen betekenis omdat diegene de achtergrondinformatie mist. Hij kan zich er niets bij voorstellen, omdat hij zich niet herinnert wat er eens echt te zien was. Een foto bekijken is dus is niet hetzelfde als een foto ‘lezen’.

Kladschrift van je leven

Zelfs met behulp van foto’s kúnnen we dus niet alles uit ons leven onthouden – hoe graag we dat ook zouden willen. Draaisma: ‘Uit onderzoek blijkt dat bijna vier op de tien mensen geloven dat ons geheugen al die uren videomateriaal van ons leven niet weggooit, maar blijvend opslaat in een soort videobibliotheek. Dat al onze herinneringen nog ergens zijn en dat we ze kunnen terugvinden, als we maar weten waar we moeten zoeken. Blijkbaar vinden we het moeilijk om met het idee te leven dat het grootste deel van onze herinneringen uiteindelijk toch verdwijnt.’

Want dat is uiteindelijk wat er gebeurt: het grootste deel van onze herinneringen wordt op ­termijn overschreven, schrijft Draaisma in zijn Vergeetboek. Geheugenpaden die we lang niet hebben betreden, verdwijnen op den duur. ‘Met zo’n geheugen als een zeef zou je misschien nog vrede kunnen hebben,’ vervolgt hij, ‘als je zeker wist dat alleen het stof en het gruis erdoorheen ritselden en wat werkelijk van waarde is, erop bleef liggen. Maar zo is ons brein helaas niet ingericht.’

In werkelijkheid gaat het er veel willekeuriger aan toe. Zo weet ik van de eerste dagen van de vakantie, toen ik de Narrative nog niet droeg, niets meer van de vliegreis naar Havana. Maar ook niet van onze eerste avond daar, wat we aten en het gesprek dat we voerden. En ook andere gelukkige momenten van die eerste dagen – waarvan ik zeker weet dat ze er waren – zijn totaal uit mijn geheugen verdwenen. Terwijl me levendig voor de geest staat hoe we in een taxi door de straten reden met Happy van Pharrell Williams op de achtergrond, de ramen open en de wind in mijn haren.

Volgens Draaisma is de manier waarop we onze herinneringen vastleggen uiteindelijk nog het best te vergelijken met een rommelig aantekeningenboekje, waarin van alles is doorgekrast en later weer bijgeschreven. ‘De Franse literatuurwetenschapper Philippe Lejeune schreef al in 1975: “Elk mens heeft een soort kladschrift van zijn eigen leven in zich dat voortdurend wordt aangepast.” Dat is, een kwart eeuw psychologisch onderzoek later, ook ongeveer de conclusie: onze herinneringen zijn eerder reconstructies dan exacte kopieën van onze vroegere ervaringen.’

Het begin van een relatie?

Psycholoog Marigold Linton deed een onderzoek dat dit idee bevestigt. Ze noteerde elke dag – bij gebrek aan lifelogging-technologie gebruikte ze een notitieboekje – minimaal twee specifieke gebeurtenissen uit haar leven en testte vervolgens op verscheidene tijdstippen haar herinneringen aan een willekeurige steekproef uit deze gebeurtenissen. Toen ze in 1986 verslag van haar experiment deed, had ze het veertien jaar volgehouden. Een van de dingen die ze ontdekte, was dat sommige van haar herinneringen steeds weer veranderden, alsof ‘een innerlijke historicus eraan zat te werken’. Schijnbaar zoeken we naar samenhang in onze ervaringen, schrijft ze, en nemen daarom ons huidige leven ­onvermijdelijk mee in herinneringen aan verloren tijden.

De herinneringen die ze na veertien jaar nog uit haar geheugen kon opdiepen waren gebeurtenissen die belangrijk bleken te zijn voor het verdere verloop van haar leven. Daarnaast moesten ze ook sterk emotioneel geladen zijn en uniek – ze moesten dus niet gevolgd worden door andere gebeurtenissen die er veel op leken. Iemand die je voor het eerst ontmoet, kan daarna geruisloos weer uit je leven verdwijnen, een goede vriend worden, of een geliefde. Een gebeurtenis wordt belangrijker naarmate er meer andere levensgebeurtenissen uit voortvloeien – maar dat weet je natuurlijk pas achteraf, en met die kennis herschrijf je dat hoofdstuk van je leven (‘het begin van mijn relatie met X’). In plaats van dat we dus beelden uit ons verleden bewaren als een snapshot, reconstrueren we ze iedere keer opnieuw als we ze uit ons geheugen opdiepen. Daarbij kleuren we ze soms met emoties of ervaringen die we daarná pas hebben opgedaan.

Keihard onweer

En misschien moeten we er ook maar blij mee zijn dat ons geheugen de geschiedenis herschrijft en niet op een camera of fototoestel lijkt. Per slot van rekening las Marigold Linton in haar aantekeningenboekje terug dat ze bij de eerste ontmoeting met haar man dacht: wat een verlegen slungel. Ze ging toch maar een keer met hem uit, en trouwde ook nog. Jaren later meent ze zich te herinneren dat ze hem de eerste keer ‘direct al’ een fijne jongen vond.

Iets soortgelijks valt me op als ik mijn Narrative-foto’s nog eens doorkijk. Op een dag die ik me herinner als ‘de dag dat we naar dat mooie strand gingen’ zie ik vooral heel veel foto’s van de binnenkant van de auto. En – o ja – nu weet ik het weer: aan dat bezoekje aan dat mooie strand gingen vijf uur autorijden vooraf. En waarschijnlijk was ik op dat moment flink chagrijnig ook, omdat we verdwaald waren. Maar dat was ik even vergeten. Net als dat we eigenlijk maar een uurtje op dat mooie strand lagen, omdat het daarna keihard begon te onweren. En ook de week uit mijn dagelijks leven levert een eindeloze stroom foto’s op van een computerscherm. Zou mijn leven echt zoveel saaier en vervelender zijn dan ik me herinner?

Waarschijnlijk wel, vermoedt Douwe Draaisma: ‘Het geheugen is genadig. Het haalt de scherpe kantjes ergens van af en stelt je daarmee in de ­gelegenheid om door te gaan.’ Over het algemeen hebben we de neiging vroegere gebeurtenissen rooskleuriger voor te stellen dan ze waren, waardoor we ons beter voelen over onszelf en ons verleden. Dat laat ook een Amerikaans experiment zien, waarbij mensen hun ervaringen voor, tijdens en na een betekenisvolle gebeurtenis – zoals een vakantie in Europa of fietsvakantie van drie weken in Californië – opschreven. Achteraf noteerden ze daar veel meer ­positieve gevoelens over dan tijdens de vakantie zelf. Toen werden hun gedachten meer in beslag genomen door triviale zaken als het verstopte doucheputje in het hotel, regenbuien en opdringerige verkopers – maar die waren ze later al snel weer vergeten.

Zonder Narrative was bij het denken aan Cuba waarschijnlijk steeds dat beeld van die heerlijke taxirit met Happy op de achtergrond bovengekomen. Zodat dat geheugenpaadje steeds verder wordt uitgesleten, en die herinnering op den duur onlosmakelijk verbonden is met de vakantie. Dat is misschien nog het grootste nadeel van alles onthouden: het maakt het moeilijker het verleden door een roze bril te zien.

Maar misschien is dat tegelijk ook het grootste voordeel. Na het zien van mijn Narrative-foto’s overweeg ik toch om volgende ­vakantie zo veel mogelijk op één plek door te brengen, met een minimale kans op lange autoritten en verdwalen.