Domweg gelukkig op het Piazza Navona

Met verwondering naar een stad kijken doen we vooral op vakantie. Of je nou met een plattegrond rondloopt of zomaar wat ronddwaalt, na iedere bocht kun je worden verrast door een smoezelige steeg of een gezellig plein. Hetzelfde plein waar je een week later gedachteloos weer naartoe loopt voor een drankje in de zon.

Laat de perfecte vakantie los

Laat de perfecte vakantie los

Tent in de auto, blik op het zuiden en rijden maar? Zo avontuurlijk zijn we meestal niet. Over onze ...

Lees verder

Wat maakt eigenlijk dat je dat plein zó gezellig vindt dat je het steeds weer opzoekt? Kunnen bepaalde plekken in de stad, zonder dat we dat zelf in de gaten hebben, invloed hebben op ons humeur en zelfs op hoe we ons gedragen? Jazeker, zegt ‘stadspsycholoog’ Sander van der Ham. Bij Stipo, een ­onderzoeks- en adviesbureau voor stedelijke ontwikkeling, onderzoekt hij hoe de stedelijke omgeving onze gemoedstoestand beïnvloedt. ‘Natuurlijk verschilt het per persoon wat je prettig vindt, en welke associaties je hebt bij een bepaalde plek.’ De fontein waar je geliefde je ten huwelijk vroeg, voelt natuurlijk anders aan dan de straathoek waar je portemonnee werd gerold. ‘Maar er zijn ook een aantal algemene “regels” die bepalen of we ons bijvoorbeeld ergens fijn voelen, hoe snel we erlangs lopen, en of een plek veel criminaliteit aantrekt.’ Want ook al heeft iedereen zijn eigen herinneringen bij plekken in de stad, het is vast niet helemaal toevallig dat je geliefde juist die fontein uitkoos om op de knieën te gaan: in een donkere steeg had hij dat wel uit zijn hoofd gelaten.

+ Bankjes en terrassen

Stadspsycholoog Sander van der Ham: ‘Op een plein zitten we het liefst aan de randen, en bij een beeld of een fontein zitten we met onze rug ernaartoe; het geeft beschutting als er niet te veel mensen achter ons langs kunnen lopen. Goede zitplekken zijn belangrijk voor ons gevoel van “stedelijke warmte”. Hoe “warm” een plek in de stad aanvoelt, hangt in de omgevingspsychologie niet af van de temperatuur, maar van hoeveel contact we er kunnen maken met anderen. Sociologen hebben de stad heel lang gezien als een anonieme plek, waar mensen geen contact met elkaar maken. Maar dat klopt niet altijd: ook in de stad kun je oogcontact krijgen met een onbekende, flirten, of reageren op een opmerking van degene naast je. Plekken waar we wat langer blijven, ­zoals banken en terrassen, nodigen het meest uit tot oogcontact of een praatje. De kans op dat soort kleine ontmoetingen is trouwens groter als de banken niet naast elkaar staan, maar zo zijn neergezet dat mensen elkaar kunnen zien.’

+ Fontein

‘Als er een fontein is, zitten we daar het liefst zo dicht mogelijk bij in de buurt. Uit onderzoek door onder anderen de Nederlandse “sounddesigner” Kees Went blijkt dat we een voorkeur hebben voor natuurlijke geluiden, zoals stromend water of ruisende bomen. Een klaterende fontein overstemt als het ware minder prettige geluiden, zoals autoverkeer, en is daarom rustgevend. Het is niet erg als een stad druk is, als er maar genoeg kleine “oases” zijn, zoals pleinen en parken, waar we van die drukte kunnen herstellen.’

+ Verlichting van verschillende sterktes

‘Licht heeft invloed op hoeveel persoonlijke ruimte we nodig hebben: we houden meer afstand tot elkaar als er veel licht is. Veel straatverlichting kan een straat veiliger maken, maar het kan ook averechts werken: in een drukke uitgaansstraat bijvoorbeeld kan het juist agressie uitlokken wanneer mensen meer ruimte nodig hebben dan er is. Als het druk is, werkt wat zachter licht daarom vaak beter. Bij gedimd licht – vaak in restaurants het geval – houden mensen minder afstand tot elkaar en gaan ze zachter of zelfs minder praten.’

+ Kerktorens

‘Kerktorens en andere herkenningspunten geven een richting aan, een doel waar je naartoe kunt lopen. En dat is fijn, want zo raak je minder snel je oriëntatie kwijt. Stedenbouwkundig ontwerper Kevin Lynch vroeg in een klassiek onderzoek aan proefpersonen om hun eigen stad te tekenen met hun huis als middelpunt. Vijf elementen bleken op iedere tekening voor te komen: de belangrijkste wegen, kruispunten, de randen van de stad, wijken, en markante punten zoals kerktorens, het postkantoor of een mooi gebouw. Dat zijn bovendien de punten die anderen kunnen herkennen en die we dus ook gebruiken als we anderen de weg wijzen.’

+ Activiteit

‘Omgevingspsychologen Steven en Rachel Kaplan van de universiteit van Michigan onderzochten in wat voor soort omgeving we het beste herstellen van mentale vermoeidheid, en concludeerden dat we dat vooral doen op plekken waar verschillende elementen, zoals water, groen en ontmoetingsplekken, met elkaar in evenwicht zijn. Aan de andere kant moet die omgeving zó fascinerend zijn dat onze aandacht er vanzelf naartoe wordt getrokken. Dat is vooral in de natuur het geval – uit onderzoek blijkt dat we in een groene omgeving sneller herstellen – maar ook op sommige plekken in de stad. Straatartiesten trekken onze aandacht en maken de omgeving daardoor interessanter. En dat is goed voor ons. Een beetje mysterie is ook wel prettig, omdat het een stad fascinerender maakt. Daarom hoeft niet alles met wegwijzers te zijn aangegeven; we willen ook zelf iets kunnen ontdekken. Maar te weinig wegwijzers is ook niet goed: we willen niet verdwalen of in de war raken.’

6x waarom je op vakantie moet

6x waarom je op vakantie moet

Nog geen vakantie geboekt dit jaar? Je knapt er écht behoorlijk van op.

Lees verder

– Loopsnelheid:

‘Deze plek heeft alle elementen die ons aanzetten tot sneller lopen. En dat is niet goed, want door zo’n hoog tempo maak je minder oogcontact met anderen, waardoor je minder stedelijke warmte ervaart (zie ‘Bankjes en terrassen’). Volgens sociaal psycholoog Robert Levine neemt onze loopsnelheid toe in straten waar weinig te beleven is, waar veel hoge gebouwen staan, de stoep relatief breed is en er meer horizontale lijnen zijn dan verticale. Dat laatste maakt dat je een horizontale oriëntatie krijgt, waardoor je niet meer naast je kijkt maar vooruit. Daarbij komt dat in grotere steden als Londen, waar relatief veel mensen wonen en veel economische activiteit is, de loopsnelheid sowieso wat hoger ligt dan in kleinere plaatsen.’

– Drukte:

‘Als er te veel mensen om ons heen zijn, vinden we dat niet prettig: onderzoek laat zien dat dat niet alleen een ­fysieke stressreactie geeft, zoals een hogere hartslag en transpiratie, maar dat we in een drukke ruimte de mensen om ons heen ook minder aardig vinden en we eerder in een negatieve stemming raken. Door drukte gaan we ons asocialer gedragen, zijn we minder bereid om anderen te helpen en – vooral bij mannen – meer geneigd tot agressie. We proberen de drukte dan ook op allerlei manieren te ontvluchten, bijvoorbeeld door minder oogcontact te maken en ons hoofd van anderen weg te draaien. Wat we als ­onaangenaam druk ervaren, hangt trouwens ook van ons doel af: als we snel van A naar B willen, maar er zijn zoveel mensen dat we niet kunnen doorlopen, dan raken we geïrriteerd. Maar zijn we aan het winkelen, dan ligt die irritatiedrempel een stuk hoger en passen we ons tempo eerder aan dat van anderen aan.’

+ Plinten

Stadspsycholoog Sander van der Ham: ‘De “plint” is de begane grond van een gebouw, het deel dat aan de straat grenst. Omdat je daar als voetganger tegen aankijkt, bepalen die plinten voor een groot deel de sfeer in een straat. Als de plint helemaal dicht is, lijkt het net alsof een gebouw je de rug toekeert – en dat geeft een onaangenaam gevoel. Het beste is als die plinten voor het grootste deel van glas zijn, waardoor je bij etalages en cafés naar binnen kunt kijken. Omgekeerd blijkt ook uit onderzoek dat mensen die bijvoorbeeld bij zo’n café binnen zitten, het weer fijn vinden om te zien wat er op straat gebeurt – daarom willen we ook het liefst een tafeltje bij het raam. Hoe die beganegrondverdieping eruitziet, is veel belangrijker voor je beleving dan de hoogte van een gebouw. In New York maken ze daar heel slim gebruik van met zogenaamde air rights: hoe meer vierkante meters op de begane grond toegankelijk zijn voor publiek, hoe hoger het gebouw mag worden.’

+ Veel deuren

‘Als de deuren in een straat dichter bij elkaar liggen, wordt die straat interessanter. Uit onderzoek van Stipo naar de kenmerken van “goede straten”, zoals de Haarlemmerdijk in Amsterdam, maar ook Regent Street in Londen en de Paseo de Gracia in Barcelona, blijkt dat er in die straten ten minste om de tien meter een deur is. Het wordt nóg beter als die deuren verschillende functies hebben, die voor iedereen toegankelijk zijn en die op verschillende uren van de dag interessant zijn om te gebruiken: dus niet alleen huizen of kantoren, maar ook winkels en cafés. Dat is trouwens ook goed voor de omzet van die winkels: uit onderzoek blijkt dat mensen drie keer langer in een omgeving blijven die ze veilig en prettig vinden, en daar ook meer geld uitgeven.

Als er veel te doen is in een stad, voel je je er ook sneller thuis: hoe meer je doet, hoe meer rituelen je ontwikkelt; bijvoorbeeld op zaterdag ergens koffie drinken en daarna naar de markt. En juist die voorspelbaarheid maakt dat je je ergens thuis voelt. Hoe snel iets “jouw” stad wordt, heeft dus ook te maken met hoe intensief je er gebruik van maakt.’

– Weinig overgangsruimte tussen publiek en privé

‘Naast de “plinten” bepalen de overgangsruimtes tussen publiek en privé, dus tussen de straat en de huizen, of we een straat prettig vinden. Hier is heel weinig ruimte die tussen publiek en privé in zit, zoals binnenplaatsjes of voortuinen: dat wekt de indruk dat die plek eigenlijk van niemand is. Dat onpersoonlijke geeft niet alleen een onprettig gevoel, maar maakt een plek ook gevoelig voor vandalisme: je hebt het idee dat niemand je tegenhoudt wanneer je graffiti op de muur zou spuiten.’

– Te hoge gebouwen

Staan er aan weerskanten van de weg hoge gebouwen en is er op de grond ook weinig te zien, dan voel je je al snel opgesloten, zo bleek uit een onderzoek dat eerder dit jaar werd beschreven in het Journal of Environmental Psychology. Proefpersonen kregen foto’s van een aantal straten te zien. Hoe hoger de gebouwen, hoe minder ze verwachtten dat ze in zo’n omgeving tot rust zouden komen – helemaal als er in de bouwstijl van die woonblokken weinig variatie zat. Stedenbouwkundige Allan Jacobs geeft in zijn boek Great Streets als richtlijn dat we ons over het algemeen nog prettig en ontspannen voelen wanneer de hoogte van de gebouwen maximaal de helft is van de breedte van de straat.

+ Voortuintjes en terrassen

‘Voortuintjes zijn een voorbeeld van een overgangsgebied tussen publieke en privéruimte – in de omgevingspsychologie worden ze “hybride zones” genoemd. Straten die veel van dat soort overgangsgebieden hebben, vinden we niet alleen mooier; we voelen er ons ook beter in, laat onderzoek van onder andere Stipo zien. Vooral als mensen zo’n voortuin of het stoepje voor hun huis een persoonlijk stempel meegeven, zoals met bloempotten en bankjes. Uit een klassiek onderzoek blijkt zelfs dat hoe meer van dat soort persoonlijke spullen er bij de ingang van een huis staan, hoe kleiner de kans is op vandalisme en inbraak, omdat je daarmee duidelijk het signaal geeft: dit is van mij. Een bijkomend voordeel is dat hoe meer tijd je doorbrengt in je voortuin, hoe meer contact je maakt met de buren. Zo krijg je eerder een sociaal netwerk in de buurt, en uit ander onderzoek blijkt weer dat buurtbewoners zich daardoor gezonder en veiliger voelen.’

– Leegstand

‘Door de crisis staan steeds meer gebouwen leeg. Leegstand is heel slecht voor een stad, omdat lege gebouwen niet goed worden onderhouden. Volgens de broken window-theorie lokt een rommelige omgeving, zoals gebouwen met gebroken ramen, graffiti en rommel op straat, nog meer – klein – crimineel gedrag uit. Om erachter te komen wat gewenst gedrag is in een bepaalde omgeving, kijken we naar het gedrag van anderen, zegt onder anderen sociaal psycholoog Robert Cialdini. Als er dus een gebroken raam is waar niemand iets aan doet, dan “mag” je in die omgeving dus blijkbaar een raam ingooien.’

+ Oude gebouwen

‘Oude gebouwen vinden we altijd fascinerender dan nieuwe. Als een gebouw meer dan zestig jaar oud is – of in ieder geval een stuk ouder dan wijzelf – vinden we dat interessant, en daardoor beoordelen we de omgeving ook als mooier. Oude binnensteden kan eigenlijk iedereen waarderen: niet omdat architecten vroeger mooiere gebouwen ontwierpen, maar vooral omdat de gebouwen oud zijn.’ Als we meer weten over de ontstaansgeschiedenis van een plek gaan we die vanzelf interessanter en aangenamer vinden, toonde omgevingspsycholoog Ronald Hamel van de Universiteit van Amsterdam een paar jaar geleden aan. En die stijgende interesse geldt niet alleen voor oude steden waar je bijna struikelt over de geschiedenis, maar ook voor natuurgebieden en nieuwere wijken in de stad.